Waterkracht Centrale „PENGALENGAN
19
De Electrische Waterkracht-Centrale Pengalengan, de pijpleiding en twee van de woonhuizen,
in de jaren 1922-1923.
In de jaren 1921, 1922, 1923 was ik
belast met het beheer van de installa
tie en later met het bedrijf van de
Waterkracht-Centrale "PENGALEN
GAN" van de Dienst voor Waterkracht
en Electriciteit.
De centrale, die oorspronkelijk "Tji-
saroea" heette, werd gevoed door af
damming en tunneling van de riviertjes
de Tjisangkoei en de Tjisaroea, welke
laatste later gevoed werd door het
boven Pengalengan gelegen kunstmati
ge meer "Sitoe Tjileuntja".
De centrale was een der stroomleve-
ringsbronnen van het Stroomleve-
ringsbedrijf Bandoengsche Hoogvlak
te", te samen met de oude centrale
"Dago", de nieuwe centrale "Dago IT
en de stoom-centrale "Dajeuh Kolot"
(die oorspronkelijk voor Radio Mala
bar gebouwd was). Later kwam hier de
grotere centrale "Loemadjang" bij,
die door een twee kilometer lange tun
nel het water van de centrale Penga
lengan kreeg.
Wanneer de grote radio-zenders (het
levenswerk van Dr. de Groot) op Ma
labar moesten werken, werd op het
onderstation Kiara Tjondong de ver
binding van Pengalengan met de ove
rige centrales verbroken en werkte
Pengalengan uitsluitend voor Radio-
Malabar. Daar de centrale nog ruim
700 meter boven Bandoeng lag (op
1450 meter) was het hoogte-verschil
dikwijls oorzaak van onverwaóhte, on
aangename atmosferische electrische
verschijnselen, die extra voorzieningen
eisten.
Ook het rivier-water eiste waakzaam
heid. De Tjisangkoei kon, bij regen in
het gebergte, enorme hoeveelheden
zand aanvoeren. Een speciaal zand
vang-bassin, direct achter de inlaat-
sluis, gaf hier uitkomst, maar kon toch
bij zware regen lelijk parten spelen,
daar het bassin soms in een paar uur
geheel vol zand kon zitten.
Toen wij er kwamen was er slechts
één kleinere woning gereed. Het was
toen wel een beetje behelpen met
gasoline-lampen (een ontploffende
lamp zag gelukkig geen kans om het
huis te doen afbranden). Korte tijd
later kwamen de twee andere mooie
woonhuizen klaar en konden we ver
huizen. Geleidelijk kwamen er nog
verscheidene goede personeelswonin-
gen bij.
Onze beide oudste dochters zijn er
geboren! Hoewel nogal afgelegen (daar
er geen dienst-auto op af kon), en er
natuurlijk wel meer inconvenienten aan
verbonden waren, was het leven er niet
onaangenaam. Wij, als enig getrouwd
stel, hadden er dikwijls heel gezellige
instuif-avondjes, waarbij nooit één der
ongetrouwde jongelui van het werk
ontbrak en dikwijls ook planters uit de
omgeving kwamen aanwaaien.
Al was er op de steile helling niet veel
plaats, toch hadden we er een groente
tuin. Daar het maagdelijke oerwoud-
grond was, groeide alles enorm. Iede
re bezoeker uit Bandoeng werd met
een mand andijvie naar huis gestuurd,
zonder dat de hoeveelheid merkbaar
minderde. Gladiolen, in een bed voor
het huis, namen zulke afmetingen aan,
dat ze de aandacht trokken van een
kudde apen. Het spelletje was: er een
met twee handen vast te pakken, en
juist buiten het bereik van de stok van
de Kebon, de steel door te knakken
en dan luid schreeuwend hard weg te
lopen.
Hoewel het er soms aardig koud kon
zijn, hebben we, in de jaren dat wij
er woonden, slechts éénmaal een flin
ke nachtvorst van 5° onder nul mee
gemaakt. Op de hoger gelegen thee
ondernemingen, als Malabar, Tanara,
Sedep, Tjikidang kwam dit veel vaker
voor.
Daar de dichtst bijzijnde dokter in Ban
doeng was, hield mijn echtgenote "Po
likliniek" aan huis, dikwijls met consult
met de dokter over de telefoon. Spoe
dig daarna kwamen ook de mensen
van de op de berg, boven de centrale,
gelegen kampong om hulp. Van deze
vriendelijke en uiterst beleefde berg
mensen ontvingen we veel hartelijk
heid.
Een ander inconvenient was, dat alles
van Pengalengan gehaald moest wor
den. Evenals op de ondernemingen
hadden we daarvoor een "postloper",
die iedere dag met zijn pikolan naar
het dorp ging en eerst tegen de avond
terug kwam, met brood, vlees, groen
ten, melk en de post. Eens kwam hij
helemaal over-stuur terug: op het smal
le bergpad was hij, in het half-donker,
door een "setan" omver gelopen. Alle
eetwaar over de grond en onder de
modder en de melkflessen kapot. De
setan bleek later vertegenwoordigd ge
weest te zijn door een koppel tjellengs.
Toch huisden er meer setans daar. Op
een nacht werd ik door de Machinist
Keller, die wacht had in de centrale,
opgebeld, dat de sluiswachter van
Inlaat-sluis Tjisaroea aan de telefoon
was, maar dat er geen touw aan vast
te knopen was, wat er eigenlijk aan de
hand was. Het moest wel iets heel ergs
zijn, zodat de machinist er met een
paar man op uit trok, naar de 2 kilo
meter hoger' op gelegen sluis. Het
bleek, dat de man, met een lantaarn
in de hand, "even naar de rivier" had
willen gaan en op de steile trap naast
de sluis plotseling door een setan van
de trap in de rivier gegooid was. In dit
geval was de setan een panter en haar
jong, die onder aan de trap rustig had
den zitten drinken en misschien nog
meer geschrokken waren van het op
hen aan komende slingerende lichtje,
dan de sluiswachter van de setan.
Panters waren er daar vrij veel. Eens
waren wij met logé's het bos in gegaan
om orchideeën te zoeken, toen we op
geschrikt werden door een kwaadaar
dig gegrom vlak bij. Veiligheidshalve
gingen we maar niet verder. De vol
gende dag hoorden we van houthak
kers, die daar in het bos werkten, dat
op die plaats, in een kuil naast het
pad, een panter met jongen huisde.
Ook om het huis hadden we dikwijls
bezoek van panters, die 's nachts op
onze kippen en aap kwamen loeren.
Noch mij, noch onze buurman, de
Hoofdopzichter Nobel, is het ooit ge
lukt om er een te schieten. Op een
avond was mijn vrouw naar de bijge
bouwen geweest en vroeg mij: "Heeft
de (juist aangekomen) Siemens-mon-
teur Grosch zo'n grote herdershond
mee gebracht?" Goed beschouwd vond
ze toch dat die herder erg kleine oren
had en een ongewoon brede kop en
nogal dreigend deed. Ze had hem maar
niet verder gelokt. Het bleek een pan
ter geweest te zijn, die op de achter
galerij op de loer zat bij het apenhok!
16