ik
Mijmeringen over hei Land van Herkomst (II)
ir ir
17
Hieronder vervolgen wij het reisverhaal
van Frieda Swart, waarvan wij het eer
ste deel in T.T. No. 24 plaatsten) die
haar geboorteland Indonesië na 25 jaar
voor de eerste maal terugzag. - Red.
Mijn verblijf in Jakarta was te kort om
alle oude plekjes op te zoeken, want
ik wilde ook nog naar Bandoeng, Jogja
en Bali met op de terugweg een stop
in Bangkok en dan is 3y2 week maar
krapjesan.
Ik had goede vrienden beloofd op de
begraafplaats Tanah Abang te kijken
naar het graf van hun zoontje en ik
besloot dat maar als eerste punt af te
werken. De auto met chauffeur van
onze gastheer stond te onzer beschik
king (ik reisde samen met een Holland
se vriendin die nog nooit in Indonesië
was geweest) en ik zei Ibrahim waar hij
heen moest. Wij reden door allerlei
kampongs, die het bekende straatbeeld
opleverden: rijk gevarieerde groenten-
en fruitstalletjes, troepen betja kerels
die hun honger en dorst stilden bij ver
kopers van diverse lekkernijen, een
kleurig gewemel van mensen die hun
inkopen deden. De weg was abomina
bel, niet geasfalteerd en morsig door
de regen. Mijn vriendin keek haar ogen
uit, dit was het Verre Oosten zonder
enige opsmuk, maar ik had een vaag
idee dat iets niet klopte. Toen Ibrahim
eindelijk aankondigde dat we er waren,
keek ik dan ook enigszins bevreemd
om me heen. Ik herkende niets en
vroeg aarzelend aan een van de vele
omstanders: "Ini koeboeran Tanah A"
bang?" "Boekan", zie hij, "ini Petam-
boeran". Daar was ik nog nooit ge
weest en daarom herkende ik het ook
niet. Ibrahim, niet in het minst onder
de indruk, schudde van het lachen: "Eh,
salaaaahü" Wij dezelfde weg weer te-
tug en toen wij tenslotte op Tanah
Abang aankwamen herkende ik het
weer, zoveel was daar niet veranderd.
Zelfs de boom van kapitein Jas was er
nog. Met een tros katjongs achter ons
aan, gingen wij op zoek naar het graf.
In het kantoortje hadden wij het num
mer opgekregen. Het kerkhof zag er
redelijk netjes uit, ook het betreffende
graf. Toen ze merkten dat ik er een
foto van wilde nemen, moest ik even
wachten en werd haastig het gras ge-
babad.
Pasar Tjikini was wel grondig veran
derd,, nu een keurig stenen gebouw
Na een afmattende morgen winkelen
hebben we daar heerlijk klappa kopjor
ijs gegeten. Het smaakt toch het best
in de Oost!
Natuurlijk heb ik in die weken alleen
maar zalig gegeten, 's Middags deden
we dat thuis. De kokkie wist er alles
van en ik heb genoten van de verse
kemboeng asem garam, die je met
graat en al kunt opeten. Alleen maar
een plok verse sambal oelek erbij en
wat lalap, meer heb ik niet nodig.
De djongos keek met enige eerbied
naar de hoeveelheid sambal die ik ver
zwolg en ik sta bij de bediendenschare
dan ook bekend als die "njonja sam
bal". 's Avonds gingen we buiten eten
in de "beneden-stad". Ik heb me bezat
aan kepiting- en oedang schotels, die
je daar in zo'n grote verscheidenheid
kunt krijgen, evenals aan talloze stok
jes saté, kambing, ajam, babi. Ik moet
bekennen dat het eten een belangrijk
deel van de vacantiepret uitmaakte.
Het was gelukkig nog mangistan- en
ramboetantijd, en ook daarvan heb ik
volop genoten. Bij Albert Heyn kun je
ze af en toe ook krijgen, maar ik vind
ze niet hetzelfde smaken.
Een bezoek aan mijn ouderlijk huis
(waar nu een vriendelijke Menadonese
dominee woont) bracht uiteraard mijn
hele jeugd weer terug.
Al die huisfuifjes met uit die tijd be
kende bands: Brown's Sugar Babies,
de Silver Kings van Charly Overbeek
Bloem, de band van Henny Busselaar.
Wij kenden al die lui, dus kwamen ze
bij ons spelen. 50 tot 60 gasten was
gewoon, want iedereen nam weer zijn
kennissen mee, als die toevallig op
bezoek waren. De band speelde in de
binnengalerij, gedanst werd er in de
voorgalerij en gezeten in de voortuin.
De "oudjes" zaten in de achtergalerij
en de achtertuin. Behalve onvermoeid
gedanst, werd er ook aan de lopende
band geschranst: huzaren- en zalm
slaatjes, pastei toetoep, halve maan
tjes, rissoles, weggespoeld met einde
loze glazen bier, whisky sodas en
stroop. Onze huisjongen, Djapin, ge
holpen door zijn vrouw - die eigenlijk
baboe tjoetjie was - en zijn dochtertje
(dat haar dagen vulde met eindeloos
koper poetsen en bikkelen) was onaf
gebroken in de weer.
Daartussendoor maakte hij nog ès poe-
ter, vanille ijs, waar ma dan maresquin
in deed en versierd met rode en groene
bigarros (geconfijte kersjes). Tot in de
kleine uurtjes duurden zulke feestjes.
Of je zat 's avonds op de wit geverfde
ijzeren tuinstoeltjes de wereld te her
vormen met een stel vrienden tot een
toekang saté voorbijkwam. Die werd
dan aangeroepen en raakte zijn hele
voorraad aan ons kwijt. De warm
geroosterde stokjes werden hem ge
woon uit de vingers gegrist. Onze eet
lust werd in het minst niet gehinderd
door de debatinglust!
Zondags werd er getennist en tegen
twaalf uur kwamen wij met de hele
troep thuis, waar pa met zijn vrienden
aan het biljarten was. Iemand werd dan
op de uitkijk gezet tot Bang Karim te
voorschijn kwam met zijn handel en die
moest dan gado gado voor het gezel
schap maken. Niemand maakte zulke
lekkere als hij! Als wij verzadigd waren
kon hij gelijk naar huis.
Het is gek, maar bij Indische mensen
speelt lekker eten een zeer grote rol.
Als je een tochtje maakt met een bus
Hollandse mensen, wordt er altijd ge
zongen van "We gaan nog niet naar
huis" en zo, maar als je met Indos op
reis gaat, wordt er dadelijk rondgegaan
met dozen lemper, pasteitjes, rissoles,
spekkoek en noem maar op.
Nou zegt het Duitse versje wel:
"Dort wo man singt
Da setz' dich ruhig nieder
Böse Menschen kennen keine Lieder",
maar geef mij toch maar mijn etende
landgenoten!
Frieda Swart
vervolg. "De Bandungse 1-April-Mop"
Professor Klopper liep rood aan, wees
naar de deur: "Mijnheer Vrijburg, ik
ken U niet meer, voordat U daarover
Uw excuses heeft aangeboden." Daar
dacht ik niet over, want ik voelde mij
diep beledigd; ik verdween dus.
Ik dacht dat de drie anderen wel spoe
dig zouden volgen, maar eerst ruim
een uur later kwam een hunner mij
halen; Professor Klopper verzocht mij
weer binnen te komen. Ik ging mee en
nam mij voor de zaak niet verder op
de spits te drijven en mij correct te
gedragen. Dit hield dus in dat ik mij
eerst aan professor Klopper moest
laten voorstellen, want hij kende mij
immers niet meer. En bij het binnen
komen van zijn kamer was het eerste
woord hiervoor reeds over mijn lippen,
maar verder kwam ik (gelukkig) niet.
Professor Klopper kwam met uitgesto
ken hand op mij af en zeide: "mijnheer
Vrijburg, wij zijn beiden te ver gegaan,
ik heb intussen van Uw collega's ge
hoord, hoe alles zich heeft toegedra
gen, gaat U a.u.b. weer zitten."
En van af dat moment hebben profes
sor Klopper en ik een grote waardering
voor elkaar gekregen en behouden,
Onze "zaak" is verder gedeponeerd en
vermoedelijk mede door de gunstige
persreacties over de "aprilkwink" was
ook de publieke opinie reeds spoedig
geheel op onze hand.
ir. G. S. Vrijburg