1903 - B.V.C. - 1973
MIJMERINGEN OVER
HET LAND
VAN HERKOMST (IV)
Ter gelegenheid van het feit, dat het 70 jaar geleden was, dat B.V.C. werd opgericht plaatsen
wij deze foto van het kampioenselftal van deze vereniging, die op 16 april 1939 werd genomen.
Staande: trainer Karl Fatter, Harte jr., Hamid, van Minos, Heymans, Kek Boo, Nic van Houten.
Op de voorste rij: Crevels, Linck, Welffer, Boadilla jr., van der Giessen.
Alvorens de volgende morgen naar
Bandung verder te reizen, maakten wij
nog een wandeling door Pelabuhan.
We kwamen er geen touristen tegen
en doken geheel onder in de desabe
volking. Op het strand lagen talrijke
vlerkprauwen in vrolijke kleuren ge
schilderd en enkele vroege vissers
kwamen al weer terug met netten vol
verse, glinsterende vis, die onmiddel
lijk voor de verkoop werd aangeboden.
Hoewel we in het hotel reeds hadden
ontbeten, konden we de verleiding niet
weerstaan bij een stalletje een warme
kue putih te eten, weggespoeld met
een mok gloeiendhete koppi tubruk.
Het smaakte voortreffelijk en tevreden
met de hele wereld keken we naar het
bezige gedoe om ons heen.
Verzadigd kropen we weer in de auto
en reden richting Sukaboemi. Vele va-
canties schoten me te binnen. Mijn
grootouders woonden op Selabintana,
boven Sukaboemi. Daar waren slechts
drie Europeanen, behalve mijn groot
ouders de familie Noordhoorn en 'n ze
kere mijnheer Spinngrüber. Spinngrü-
ber, een Duitser die al tientallen jaren
in Indonesië woonde, was opzichter in
een steenbakkerij. Hij was een man
van een jaar of zestig en erg tolerant.
Hij heeft ons tenminste nooit verboden
in de fabriek te spelen, en de werklui
voor de voeten te lopen. Het was zeer
opwindend op de lorries in een snel
treinvaart over de rails te vliegen.
Mijn grootvader had vele kleinkinderen
en in de grote vacantie was het zijn
wens dat die enkele weken bij hem en
oma kwamen logeren. Wij waren daar
dan zo ongeveer met z'n twaalven, in
leeftijd varieerend van acht tot 16 jaar.
Hij bezat een zeer groot huis met een
immense tuin, die gewoon eindigde
waar het bos begon. Wij kinderen von
den het daar zalig, de hele dag buiten
waar spelletjes werden gespeeld als:
baren (bespottelijke naam eigenlijk) en
galah asin (als ik mij de naam wèl
herinner). Mijn grootvader was een vi
taal, levendig mens, altijd zeer bezig.
Hij sneed eigenhandig stelten voor ons
en op het grote grasveld strompelden
wij ijverig rond, trachtend ons in even
wicht te houden en af en toe schate
rend in het zachte gras vallend. Hij
nam ons ook mee naar de kali achter
het huis en dan moesten we over een
uit bamboe gevlochten brug zonder
leuningen, die altijd hevig schommelde.
In de kali bevonden zich enorme ste
nen en het was enig van steen op
steen te springen en te zwemmen in
het ijskoude, heldere bergwater.
Met de oudste jongens ging hij op
tjelleng-jacht, ons meisjes bouderend
achterlatend omdat we niet meemoch-
ten. "Dat was geen vrouwenwerk!"
Als vergoeding werden er dan paarden
besteld, van die kleine bergpaardjes
en wij maakten lange tochten. Niemand
had ooit rijles gehad. "Je klimt er maar
op en je zorgt er op te blijven zitten",
zei opa, "en pas op als je er af valt",
voegde hij er dreigend aan toe. Mijn
paard heette Brebes en was blind aan
één oog. Ik klom er op en viel er
prompt aan de andere kant weer af,
want de stijgbeugel zat niet vast, naar
later bleek. Intussen hing ik aan de
hals van Brebes, die mij met zijn ene
oog wat onthutst bekeek. Nadat het
euvel was verholpen slaagde ik er in
te blijven zitten, met mijn benen mij
vastklemmend aan de paardebuik. Ik
heb nooit leren model-rijden, regelma
tig op en neer wippend op het zadel.
Ik reed meer als een Bedouin, denk ik,
vastgespijkerd op de paardenrug.
We gingen ook zwemmen bij Hotel
Selabintana en taartjes eten bij Schut-
tevaer in Soekaboemi.
Het enige waar ik bang voor was, was
de WC in de tuin, een apart huisje.
Er was altijd geritsel. Reptielen en
slangen waren geen zeldzaam ver
schijnsel. Ik herinner mij dat een van
mijn neven een door hem gedode slang
wel eens drapeerde om de tong-tong
tegenover ons huis. Vanuit een ver
borgen plekje lachte hij zich dan dood
als degene, die er op moest slaan luid
keels gillend van "oeler, oeler"! er
vandoor ging om een wapen te halen.
Het beteuterde gezicht als de man
ontdekte dat het een dood exemplaar
was, vermaakte hem zeer. Gelukkig
werd er later een WC in het huis bij
gebouwd, boven een sloot die door
de tuin liep.
Wat mij weer een andere herinnering
terugbrengt als ik even op dit chapiter
mag doorgaan. Wij hadden vroeger een
reusachtig vertrek, dat de naam "het
kleinste kamertje" volkomen logen
strafte. Enkele treden leidden naar een
houten troon, waarop voor twee per
sonen plaats was. Met mijn zuster of
een logerend nichtje gingen wij dan
ook getweeën en zaten daar, intussen
gezellig keuvelend. Ik heb altijd ge
dacht dat daar de uitdrukking "Kakker
lak donggeng" vandaan kwam!
Mijn overpeinzingen werden onderbro
ken doordat er weer eens gelunched
moest worden. Dat deden we bij een
warong, die ons was aanbevolen omdat
ze daar zulke lekkere pèpèsan ikan
maakten. Behalve wij, waren er geen
andere gasten, zodat we onmiddellijk
bezit namen van de hele ruimte. Die
had een biliken vloer, die golfde onder
je voeten en ook dat was een bekend
gevoel. Er stond een krossi males, waar
ik met een zucht van welbehagen in
neerzakte, wachtend op de maaltijd.
Het was warm en alleen het gekwinke
leer der vogels verbrak de stilte. Om
ons heen slechts sgwahs, visvijvers
en een vage streep bergen. Een diepe
vrede vervulde mijn hart. Hier kom ik
nog eens terug, beloofde ik mijzelf, om
me daarna tegoed te doen aan de
pèpèsan, die dat heerlijk rokerige
smaakje had, die je alleen maar boven
arangvuur krijgt. Node vervolgden we
onze weg naar Bandung, waar we laat
in de middag aankwamen en onze in
trek namen in het voormalige Pension
van Hengel, dat nu Hotel Pang Hegar
"heet, vlakbij Braga gelegen.
Het zag er keurig uit en heeft nog het
oude Indische paviljoen-systeem. Een
kamer (waarachter mandibak plus WC)
en een piepklein voorgalerijtje, waar
de djongos ons een pot thee met toe
behoren bracht. Een goed onderhou
den grasveld met veel bloemen strekte
zich langs het paviljoen uit. "Het leven
is goed", dacht ik, terwijl ik mijn thee
dronk. Frieda Swart
14