HET GELUK VAN HET JAGEN
Jachtvermaak
voorheen en thans
"De jacht behoort tot het zuiverste repertoire
van het menselijk geluk"
JOSé ORTEGA Y GASSET
"Het kan verkeren", zei Bredero en de
woorden die hij destijds sprak, doen
nog steeds opgeld. Ook in mijn geval,
al prijs ik mij gelukkig dat het met mij
zo goed afgelopen is. Maar dikwijls als
ik er met het geweer op uittrek, denk
ik aan vroeger en zeg bij mezelf: "Je
bent een gedegenereerde jager". Men
oordele hierover zelf.
Maart 1940.
Het is druk op de Drukkerij Kleijne te
Bandoeng, waar ondergetekende alle
zeilen heeft bijgezet om de "Preanger
Bode" op de pers te krijgen. Plotseling
gaat de telefoon en bij mezelf denk ik:
"Dat vervloekte ding! Wat is er nou
weer!"
De stem aan de andere kant herken ik
meteen en doet m'n stemming veran
deren. "Eh, sobat, pigi mana besok?
Gaan we naar Patrol?"
"Weet je toch wel, Jute. De tjelengs
wachten ons al. Om 1 uur vertrekken
we. Saluut."
En de volgende middag om 1 uur zitten
twee jongemannen in khaki, beiden met
een dubbelloop op de rug, samen op
een motorfiets en stuiven Bandoeng uit
in de richting van Tjitjalengka. Even
daar voorbij ligt rechts het gehucht Pa
trol in het gebergte. Karna, onze jager,
wacht ons al op. "Lóba bagong, 'gan",
licht hij ons in. En als Jute hem vraagt
hoe het staat met de honden en de drij
vers voor de volgende dag, zegt Karna
dat dit allemaal dik in orde is.
We stallen de motorfiets bij Kama's
huis, drinken wat koffie bij hem en gaan
in de middag de berg op. Daar staan
nabij de bosrand drie goeboegs op een
berghelling. "Ik de onderste, jij de bo
venste", beslist Jute en voegt er aan
toe: "En pil raak hoor!" En ik zeg:
"Maar Karna moet bij mij zijn vanwege
mijn slechte ogen". En zo gebeurt dat
dan.
Nauwelijks is het donker, of uit de on
derste hut klinkt een schot. "Kena",
zegt Karna, die Maleis en Soendanees
even gemakkelijk spreekt. En hij heeft
gelijk. Er ligt een half volwassen varken
dat ik op de motorfiets bind en dan
even naar Bandoeng vervoer.
Vervolgens ga ik om 9 uur in de avond
weer naar Patrol.
De volgende morgen voor dag en dauw
gaan we al op pad. Er zijn een hoop
drijvers en honden. Allen zijn vol jacht-
lust. We begeven ons naar een andere
plek op de berg en verdwijnen daar in
het groen. Korte tijd later kondigt hon
dengeblaf aan dat we "beet" hebben.
"Bagong mogok", zegt Karna en ver
dwijnt door mij gevolgd. Het is een
groot zwijn dat ik op een gegeven mo
ment zie. Hij zit met z'n achterwerk te
gen een boom, de flanken goed be
schermd door de plaatwortels. Mijn
dubbelloop kan ik slechts op een klein
gedeelte van zijn kop richten, maar als
het schot valt is het beest dood. Het
blijkt een kanjer te zijn. Om één uur in
de middag zijn we thuis.
Maart 1960.
's Middags om vier uur, als ik druk be
zig ben met de voorbereidingen van
"Today" ('t ochtendblad van de "Beurs
en Nieuwsberichten") waarvan ik hier
op Curagao verantwoordelijk redacteur
ben, gaat de telefoon en bij mezelf denk
ik: "Dat vervloekte ding. Wat is er nu
weer?"
De stem van mijn vrouw aan de andere
kant. "Ouwe, Kiekiek (dat is mijn oud
ste zoon, die al 11 jaren telt) vraagt of
hij morgen met je mee mag op de ko
nijnenjacht". En mijn antwoord is: "Na
tuurlijk. Om één uur vertrekken we".
De volgende dag is een zaterdag. Om
dat ik verbonden ben aan een ochtend
blad is dat mijn vrije dag. Zondagmid
dag om drie uur moet ik weer op kan
toor zitten. In de vrije ochtend van za
terdag sta ik gelijk met de kinderen op,
eet vlug en stap in mijn Austin. Dan
gaat het via de kerk van Janwé naar
mijn jachtplekje hier op Curagao. Daar
stal ik mijn auto bij het huis van mijn
vriend Vincento Hooi en duik de wilder
nis in. En meteen begin ik te vergelij
ken. In Indië had je behoorlijk hoge
bergen, hier enkel wat heuvels. En naar
een heuvelrij in het noorden leidt mijn
pad, maar het gaat over een met cac
tussen begroeide vlakte. Plotseling ge
ritsel. De dubbelloop (die met mij in
Indië is geweest en varkens heeft neer
gelegd bij Depok en wilde eenden op
het meer) vliegt naar mijn schouder,
maar vóór ik kan mikken is het konijn
(een kanjer) verdwenen tussen de cac
tussen. Ik zeg iets dat niet te pas komt
in fatsoenlijk gezelschap en zet mijn
weg voort af en toe vloekend als de
cactus-pica's (zo noemt men de dorens
hier) in mijn met een tennisschoen ge
schoeide voet of door mijn jachtbroek
in mijn been dringen.
Dan opeens, bij een bomengroep, weer
een konijn. Nu gaat het schot af en het
konijn is neer! En omdat het al tegen
tien uur loopt en het dus warm begint
te worden, keer ik terug naar huis. Mijn
vrouw (die een Indische is en dus weet
hoe je een Indische jager moet behan
delen) wacht me op met een koud
drankje. En ik...ga ijverig pica's uit mijn
voeten en benen trekken.
Kiekiek en Pukkel (mijn twee zoontjes,
resp. 11 en 10 jaar oud) komen thuis.
Pukkel is geen jachtliefhebber, Kiekiek
wel. Het eten kan hem niet gauw ge
noeg op tafel komen. Dan schiet hij zijn
jachtpak aan, grijpt zijn windbuks 51/2
mm en de zak met kogeltjes en zegt:
"Ouwe, schiet toch op". En ik ant-
woord:"Ja, ja, ik weet het, de konijnen
wachten al".
En precies om één uur rijden we weg,
richting Santa-Cruz, dat aan de andere
kant van het eiland ligt en dat we na
een rit van drie kwartier bereiken. Daar
stal ik mijn auto bij mijn vriend Shon
Martha, de visser. En daar wacht diens
oudste zoon Obdulio al op mij. En Mo-
rice, een ander Curagao's jongetje,
komt al. En ik wijs op de twee windbuk
sen caliber 5V2 mm die ik voor hen in
de auto heb, benevens op de 2 zakken
kogeltjes. En hun ogen glimmen.
En dan gaan we naar het terrein van
Morice. Morice weet daar alle plekjes
en terwijl Kiekiek en Obdulio hun eigen
weg gaan, volg ik Morice.
Plotseling een flits en een konijn komt
te voorschijn. Het terrein is hier niet zo
met cactus overdekt. Het is een gemak
kelijk schot en het is raak ook! En even
later hoor ik zwak de knallen van de
windbuksen van Obdulio en Kiekiek.
En zie... gezamenlijk hebben zij met
hun windbuksen ook een konijn neer
gelegd! En zo gaan we met twee konij
nen naar huis, arriveren daar voor de
zon onder is en hebben het vooruitzicht
dat we morgenavond (dat is zondag)
een lekkere maaltijd hebben.
Maar als ik, voor we die avond naar de
bioscoop gaan, met behulp van mijn
beide zoontjes (die dat werkje een eer
vinden) bezig ben de pica's uit mijn
voeten en benen te peuteren, zeg ik
bij mezelf: "Vroeger tjelengjager nu
een armzalige konijnenschieter. Kerel,
kerel, je bent wel afgezakt hoor!"
Rijklof van Goens
Noot:
Sorry, meneer Rijklof van Goens, U
maakt (en velen met U) een denkfout.
U bent nl. géén gedegenereerde jager,
noch afgezakt.
De meesten denken, dat diegenen die
op olifanten of leeuwen schieten, DUS
geweldige jagers zijn! Dat is zeer be
slist niet waar. Behoeft althans niet
waar te zijn. Het gaat er bij de jacht nl.
niet om WAAROP je schiet, maar HOE
je het doet. Daar gaat het om!
Ik heb meer respect voor een man, die
bv. met een 20 of 24 een over een bos
pad bliksemsnel wisselend konijn met
een enkel schot stopt, dan voor iemand
die met een te klein kaliber buks op
een banteng schiet, het dier verwondt
en het verder maar laat verloederen.
De eerste noem ik een jager, de twee
de zonder meer een misdadiger!
Het gaat dus echt niet om de GROOT
TE van het wild, of de MASSA'S ge
schoten wild, maar om de WEIDELIJK
HEID op jacht.
GHB.
19