De Soesoehoenan van Solo, Paku Buwono XII in officieel costuum, het hoofd gedekt door de
koeloek.
stenlandse Kratons na twee en een
halve eeuw nog gebruikelijk was.
In 1728 speelde zich bij de Kartasoera-
se Kraton een klein drama af. Prins
Mangkoe-Nagara, halfbroer van soenan
Mangkoe-Rat IV (1727-49) werd ver
dacht van een geheime verstandhou
ding met een van 's Vorsten vrouwen,
een ernstig vergrijp. Straf vrezende,
nam hij overhaast de vlucht naar de
Loge (Lodji) der Compagnie, tegenover
de Kraton. Door de haast moest hij
hierbij een deel zijner garderobe in
zijn woning achterlaten. Na veel moeite
gelukte het hem, enige waardevolle
stukken terug te krijgen, opdat hij zich
aan bappa Tersmitten, de Nederlandse
gouverneur van Java's Oostkust in Se-
marang op bij zijn stand passende wij
ze zou kunnen vertonen. De nagezon
den kandaga (kist) bevatte o.a. een
broek en twee rokjes, een rood en een
groen, beide met gouden knopen ver
sierd. Over de broek hierna meer.
De regent van Indramajoe, die de te
kenaar in Rach in 1770 afbeeldde, de
enige afbeelding van een Inheems
ambtenaar uit de Compagniestijd,
draagt behalve een openhangend jasje,
ook nog een Europees vest, met daar
onder een broek, een kain en muilen
aan de blote voeten. Er bestond in de
18e eeuw bij de Inheemse aristocratie
een sterke neiging om uiterlijk de
Westerlingen na te volgen. Bovendien
verhogen veel kleren iemands stand.
Mogelijk is toen ook de koelambi meer
algemeen geworden, welk woord soms
van het Hollandse wambuis wordt af
geleid. Tijdens Raffles (1811-16) is er
zelfs al een koelie mee gekleed, die het
weinig correct, wijd open laat hangen.
Doch deze eenvoudige man, zal, even
als de Javanen, die we op afbeeldingen
uit het midden der 17e eeuw met jasjes
gekleed zien, uit een stedelijke omge
ving, b.v. uit Batavia komen. De gewo
ne man liep echter nog met ontbloot
bovenlijf, zoals de soldaten van sultan
Agoeng, die in 1629 Batavia beleger
den. Wij weten dit uit 't verhaal van hun
nachtelijke aanval op de z.g Maagde-
lijnssterkte op 20 oct. 1629, die door
slechts 15 of 16 Nederlanders werd
verdedigd. Toen kruit en lood op wa
ren, wierpen de bezettelingen dakpan
nen en stenen naar beneden en toen
ook deze begonnen te ontbreken, keer
de een grappenmaker een gevulde pot-
de-chambre over de aanvallers om.
Hij wierp die de "dood-vieze Javanen
ettelijke malen op de naakte huid",
waardoor zij afdeinsden, uitroepende:
"Tsji, binatang Hollanda, tsji andjing
Hollanda, jang bakelahi dengan tahi".
Daarom heette dit fortje nadien kota
tahi.
Na dit (on)smakelijke verhaal, dalen we
tot het onderlijf af. Wij zagen reeds,
dat de oude Javanen een soort tjawet
of kort kleedje droegen. Bij voornamen
was dit soms van kostbare stof ver
vaardigd, hetzij van inheems, hetzij van
ingevoerd maaksel.
Zo droeg Sultan Agoeng in 1622 een
"geschilderd kleedje, dat in zijn land
gemaakt was, om het lijf, t.w. wit en
blauw van kleur. Dit moet dus een
Javaanse batik geweest zijn, die werd
opgehouden door een "bagge van
goud voor aan zijn lijf, dat ze een
saboek (gordel) noemen, dus een z.g.
buikband met gouden gesp. Als vorst
kon hij zich dit veroorloven.
Twee jaar later merkte de gezant Jan
Vos op, dat hij een "sarasah kobar"
een gebatikte kain pandjang uit Koro-
mandel droeg met een mozaiek pa
troon.
Dat zal dus een dier talloze Voor-In
dische kleedjes geweest zijn, die de
V.O.C. van de kust van Voor-lndië naar
Java uitvoerde, waaraan zij veel ver
diende. Doch ook de pasarzitsters, die
de kleedjes van de Hollandse factorij
opkochten en op de Inlandse markten
sleten, verdienden er enige doewits
aan. Uiteraard waren die Voor-Indische
kleedjes niet goedkoop - ze moesten
van verre overzee worden aangevoerd
- zodat er gelukkig ook nog Inlands
geweef werd aangeboden, dat door de
nijvere Javaanse vrouwen gebatikt
werd. Doch dit was niet van de kwali
teit der Voor-Indische importkleedjes
zodat het alleen door de minder ge
goeden gekocht en gedragen werd.
Echter, in het 4e kwart der 17e eeuw
wordt de kwaliteit der Inheemse batiks
ineens veel beter. De Hollandse koop
lui, uiteraard kenners op dit gebied,
konden ze nauwelijks van de Voor-
Indische import onderscheiden. Zij
vonden nu overal afzet, zelfs in Ja
vaanse hogere kringen. De fabricage
lees verder pag. 12
9