Het tragische einde van een Gouverneur-Generaal door Dr. H. J. de Graaf Het oude Regeringsregelement van Nederlandsch-lndië (zo ongeveer wat thans de Grondwet voor ons is) bevatte een voorziening, aanwijzende hoe gehandeld diende te worden bij ziekelijke stoornis der geestesvermogens van den Gouver neur-Generaal. Doen zich nl. andere ziekten voor, die het de Landvoogd onmo gelijk maken, om zijn zwaar ambt te blijven waarnemen, dan zal hij zélf op een waardige vervanging bij de Kroon aandringen. Bij geestesziekte is hij daartoe buiten staat en moet een andere weg bewandeld worden. Dit dient natuurlijk zeer behoedzaam te geschieden, opdat men niet een Landvoogd voor gek zal verklaren, die nog goed bij zijn positieven is. Bij vermoeden van krankzinnigheid roept daarom het oudste lid in benoe ming der aanwezige leden van de Raad van Indië dit hoog college bijeen. Dit ontbiedt dan de ambtenaren, welke dagelijks met Zijne Excellentie te ma ken hebben, en vraagt hun, of deze ver moedens op waarheid berusten. Is dit het geval, dan wordt een Commissie van drie geneesheren aangewezen, die de Raad van advies moeten dienen omtrent de toestand van de patiënt, waarbij natuurlijk ook de mening van de huisarts van groot gewicht kan blij ken. Doch ook dan is men nog niet klaar, want nu worden personen uit de naaste omgeving van de lijder ter in formatie opgeroepen, waarna bij meer derheid van stemmen door de Raad van Indië wordt beslist, of er redenen zijn, om de Gouverneur-Generaal onder nadere goedkeuring van de Kroon (dus: koning met zijn ministers) te ontheffen van de uitoefening van zijn ambt. Men ziet, dat men in zulk een droevig geval als krankzinnigheid bij de Land voogd niet over één nacht ijs mocht gaan. Maar gelukkig heeft men dit ar tikel 17, waarin e.e.a. beschreven staat, nimmer hoeven toe te passen. Vandaar dat er in dit artikel nooit wijzigingen zijn aangebracht, en kalm geneesheren heeft laten staan, waar men thans psychiaters zou te hulp roepen, aan gezien een honderd jaar geleden dgl. artsen, die thans voor elke beklaagde in de rechtbank beschikbaar staan, uitermate dun gezaaid waren. De huis artsen beoefenden destijds de psy chiatrie naast hun gewone praktijk. Thans zijn er psychiaters-specialisten. Er is zelfs wel eens overwogen, om het hele artikel 17 maar te schrappen. Immers, mocht er iets onverhoopts ge beuren, dan kon men bij de verbeterde telegrafische verbindingen, toch de autoriteiten in het moederland per onderzeese kabel tijdig waarschuwen, waarna in Den Haag de nodige maat regelen konden getroffen worden, d.w.z. schorsing van de zieke Land voogd en aanwijzing van een plaats vervanger. Maar terecht wijst prof. Kleintjes er in zijn klassiek werk: De Staatsinstellingen van Nederlandsch- lndië op, dat in oorlogstijd voor een telegrafische raadpleging der Kroon geen gelegenheid zou kunnen bestaan. Mr. G. A. G. Ph. Baron van der Capellen, G.G. van Ned.-Indië, naar een schilderij van C. Krusemati In elk geval, zoals reeds werd opge merkt, nooit is het nodig geweest dit artikel 17 van het Regeringsregelement toe te passen, aangezien alle Gouver neurs-Generaal, wat ook hun be kwaamheid moge geweest zijn, tijdens hun ambtsbekleding steeds in het be zit van hun volle verstand geweest zijn, zelfs in de benardste omstandig heden. Toch is er één Landvoogd geweest, die krankzinnig is overleden, hoewel pas een 22 jaar na zijn terugkeer in Nederland. Wij bedoelen niet een der bekwaamste, doch wel een der geest- driftigste en meest sympathieke land voogden, die Nederlandsch-lndië ge kend heeft. Wij bedoelen Z. Exc. Go- derd Alexander Gerard Philip, baron van der Capellen, die van 1819 tot 1825 't bewind voerde. Een romanticus in de volste zin des woords, een idealist op de troon van Buitenzorg, die vele fou ten maakte, doch in veler harten, zo wel bij Inheemsen als Europeanen een onuitwisbare indruk achterliet. "Daar heeft hij eenmaal gezeten!" riep een Javaan eens in verrukking uit tegen iemand, die vele jaren na Van der Capellen's vertrek Indië bezocht. Over zijn droevig einde worden wij van onverwachte zijde ingelicht, n.l. door prof. dr. Gerrit Jan Mulder, geboren in 1802, die sedert 1840 de leerstoel in de Chemie te Utrecht bezette. Daar de gewezen Gouverneur-Generaal, die in de Bilt op het landgoed Vollenhoven woonde, sedert 1829 president-curator der Universiteit was, had de hoogle raar meermalen met hem te maken, vooral als het om uitgaven voor de kostbare laboratoria ging. Doch deze omgang beperkte zich niet tot zuiver zakelijke of ambtelijke be sprekingen. Er ontstond tussen beide mannen een warme vriendschap. Hier over verhaalt de professor breedvoe rig in de door hem zelf geschreven Levensschets, dus zijn autobiografie, welke 90 jaar geleden te Utrecht ver scheen. Het is een merkwaardig boek je, vol met originele opmerkingen en ideeën, waarvan sommige zelfs nu nog het overwegen waard zijn, ofschoon zij bijna een eeuw oud zijn. Acht jaar lang hebben beide heren elkander regel matig ontmoet, bezocht en gewaar deerd. Onmiddellijk na diens komst in Utrecht had Van der Capellen de nieuwe hoog leraar in de scheikunde op zijn buiten plaats Vollenhoven genodigd en dade lijk hadden zij elkander begrepen. Mul der beschrijft zijn adellijke vriend: "Een man van hoog aanzien, van eene be- teekenisvolle persoonlijkheid, een man van ruimere ervaring, die Minister (on der koning Lodewijk) en Gouverneur- Generaal geweest was. Van der Ca pellen was voor mij een man, voor wie ik diepe reverentie (eerbied) had". Merkwaardig waren de bezoeken, die Mulder (zoon van een eenvoudig chi rurgijn) aan de telg uit een hoog adel lijk geslacht mocht brengen. Verwel koming en afscheidnemen geschiedden steeds uiterst formeel en deftig, doch daartussen in was Van der Capellen de "eenvoudigste mandie men wenschen kon". Omgekeerd ging er geen week voorbij, of Van der Capel len verscheen in Mulder's heiligdom, diens scheikundig laboratorium of op zijn studeerkamer, om de belangen der Universiteit te bespreken. Soms liep hij 's morgens even bij Mulder aan, om hem voor een bezoek op Vollen hoven uit te nodigen, en kwam hem dan 's middags in zijn rijtuig halen, waarbij Zijne Excellentie de voorzorg had genomen om een dikke jas voor de scheikundige mee te brengen, opdat deze geen kou zou vatten. Aan tafel en ook daarna deelde de oud- Gouverneur-Generaal prof. Mulder me de van zijn rijke levenservaringen en "ik zat (maar) op te zamelen", deelt laatstgenoemde mede: "Aan hem heb ik grote verpligtingen, want hij leerde mij ruimer zien in de wereld". Inder daad had Van der Capellen heel wat meegemaakt, van het Wener Congres (1814-15) af tot aan de stranden van Amboina (1824). Doch nu kwam de grote ramp. In fe bruari 1848 bevond Van der Capellen

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 6