Betrekkelijk gesproken
Deze foto werd door Rogier geschoten ergens in Bogor; hij weet niet aan welke straat. Al doen
zij ONS direct denken aan de Hospitaalweg, waaraan zulke forse kenaries stonden. In elk geval
is deze fraaie laan aan het verdwijnen. Vanaf deze plaats de andere kant op staat er geen enkele
kenariehoom meer: zijn ze allemaal omgehakt. De rest volgt. Zelfs Rogier, die "ons" oude Indië
nauwelijks kende betreurde dit als een ernstig verlies, want kenarielanen zijn werkelijk van een
heel aparte, statige schoonheid. Het oude Indië had door deze kenarielanen écht een heel
bijzondere STATUUR en we kunnen ons het nieuwe Indonesië haast niet voorstellen zonder
kenaries
zich in Parijs, waar hij de winters
placht door te brengen, uitgezonderd
die van 1846-47, want toen heerste er
in ons land grote schaarste door de
beruchte aardappelziekte, en van der
Capellen wilde hier actief zijn bij de
hulpverlening. Bij een van die bezoe
ken moet hij de "burgerkoning" Louis
Philippe gesproken hebben. Z.M. her
innerde toen aan 1830, in welk jaar deze
Vorst, dank zij de Juli-revolutie aan het
bewind was gekomen. "Maar" zeide hij,
"in Den Haag schreeuwde men toen
harder dan ergens anders, dat ik geen
zes weken koning zou blijven; en ech
ter ziet gij, dat ik het nóg ben!" Doch,
enige jaren na dit onderhoud, werd de
"burger-koning" toch door de Febru-
ari-revolutie van 1848 van de troon ge
stoten. Hij week uit naar Engeland en
het volk plunderde zijn paleis, de Tui-
lerieën. Alle meubelen werden kort en
klein geslagen en zelfs de troon des
Konings werd verbrand. Van der Ca
pellen was van deze euveldaad getuige
vanuit zijn hotelkamer aan de Boule
vard des Italiens. Nieuwsgierig als hij
was, begaf hij zich op het balkon van
zijn apartement, doch daar wierp een
onverlaat hem met een steen, die hem
tegen het achterhoofd trof. Misschien
heeft dit ongeval zijn hersens enigszins
beschadigd, althans, toen hij naar U-
trecht was teruggekeerd, was hij de
oude niet meer: er begon zich bij hem
een krankzinnigheid te ontwikkelen, die
steeds erger vormen aannam. Hand
over hand nam de ziekte toe. Prof.
Mulder, die hem ontmoette en van zijn
uiterlijk opkeek, raadde hem aan een
dokter te raadplegen, maar Van der
Capellen weigerde hardnekkig de hulp
van een arts in te roepen. Mulder be
sloot toen bij hem te blijven, staakte
zijn academische lessen en trok bij zijn
vriend in. Hij beleefde tonelen, die hem
"de borst verscheurden". "In den man
van edelen aard, van uitnemende in
borst, van nauwgezette pligtsvervul-
ling, van helder doorzigt, en van uiter
ste délicatesse in de vormen, dat alles
te zien ondergaan wel trapsgewijze,
maar snel; het verscheurt Uw hart".
Voor zijn geest verdween langzamer
hand alles; zijne bloedverwanten had
hij verloren, zijn huis was afgebrand;
alle menschen stierven, de een voor,
de ander na rondom hem; eten en drin
ken bestonden niet. Een glas water, dat
ik hem voorhield, kon hij niet voor
water erkennen: er was geen water
meer. Door brand en moord werd hij
steeds vervolgd en hij wilde zijn huis
uit, zoodat ik met den brave worstelen
moest zonder ophouden. En mij hield
hij daarbij voor een vreemdeling niet
slechts, maar voor een gevaarlijk we
zen".
"Zoo verliepen de dagen en nachten;
rust nam hij geen oogenblik, want er
was ook geen legerstede meer. Ein
delijk wordt hij rustiger, en staat hij
midden in de nacht voor het raam zijner
slaapkamer. Eensklaps roept hij uit:
"O God! nu is er ook geen zon en
maan meer; nu zijn er ook geene ster
ren meer, alles is verwoest". En na
dat gezegd te hebben, legde hij zich
neder op zijn bed en ving dadelijk aan
te sterven, dat na weinige uren volbragt
was".
Het was 10 april 1848, nog geen ander
halve maand na de hevige gebeurte
nissen in Parijs, die hem zo geschokt
hadden. Aan zijn graf werden rede
voeringen uitgesproken, die zijn ver
diensten prezen. Zelfs een predikant
sprak stichtelijke woorden en meende
niets dan goeds in het karakter van de
overledene te ontdekken. Zou men dit
aan het graf van een zelfmoordenaar
hebben durven zeggen?
Toch rees er op den duur twijfel aan
deze natuurlijke dood. Volgens een
bericht, dat ruim een halve eeuw later
werd gedrukt, zou de ongelukkige ex-
landvoogd zélf een einde aan zijn leven
hebben gemaakt, en wel omdat zijn
eigen financiën in de war gelopen wa
ren, evenals hij eertijds die van Ne-
derlands-lndië in een berooide staat
had achtergelaten. Men vindt dit droe
vige bericht in Van der Kemp's uit
gave der brieven van de Edele Heer
Van de Graaff (dl. II p. 265, in een
noot). Dit zou het plotseling afsterven
van Van der Capellen begrijpelijker
maken. De gebeurtenissen in Parijs
kunnen de neiging tot zwaarmoedig
heid, ontstaan door zijn vele geldzor
gen, nog aangewakkerd hebben, het
geen ten slotte tot geestesverbijste-
ring en zelfmoord heeft geleid. Uit
kiesheid moet prof. Mulder dit laatste
hebben weggelaten. Dan krijgt ook
Mulder's uitroep: "Zulk een sterven en
dat van zulk een man", een diepere
zin en wordt het begrijpelijker, dat hém,
ten gevolge der doorgestane spanning,
óók een ziekte overviel.
Vele jaren terug nam ik in dit blad
eens de Indische burgerij in Den Haag
op de korrel, die totaal buiten de gro
tere lijnen van het leven (de culturele,
politieke, economische of religieuze),
veilig en comfortabel rondom Oud Eik
en Duinen blijft geklit tot ze er ten
slotte krabbend en slaand en scheldend
in rollen.
Na zoveel jaren bezinnend omkijken,
kan ik niet anders dan vaststellen dat
het met de nationale bewegingen van
maatschappij en geest eigenlijk niet
veel beter gesteld is: we staan buiten
de grote stromingen in de wereld, en
houden ons onledig met krabben, slaan
en schelden op eng burgerlijk gebied
tot we in de Grote Ondergang rollen.
En - wéér betrekkelijk beschouwd - ver
geleken met de werkelijk Grote Ont
wikkelingen in Tijd en Ruimte (zoals
het langzaam verrotten van de moder
ne beschaving en de mondiale milieu
vervuiling die hele maatschappijen en
de natuur zal wegvagen), zitten men
sen elkaar nog steeds in hebzucht en
onstilbare wraaklust achterna en
scheuren elkaar en zichzelf in ontel
bare oorlogjes de Dood in.
Soms denk je: is deze hele beschaving
door zoveel martelende eeuwen alleen
een droom geweest? Zo ja, waarvoor
dan!
T.R.
7