De rechter en linker stamboom
der IVIataramse Vorsten
door Dr. H. J. de Graaf
GENEALOGISCH OVERZICHT BIJ:
SADJARAH PANGIWA LAN PENENGEN. 1733-1743.
I
I
I
i
I
11.
(Sajarah Pangiwa lan Panengen)
Een groot probleem voor de oude Vorsten van Mataram was hun verhouding tot
Oost-Java, waar zij later dan in Midden-Java hun macht hadden gevestigd. In het
Oosten des lands had eenmaal het grote rijk van Madja-Pahit gebloeid, het
laatste Hindoe-Javaanse rijk, dat zijn aanspraken op macht over een groot deel
van de Archipel en zelfs daarbuiten had uitgebreid. In Oost-Java leefden dus nog
belangrijke tradities van vroegere roem en beschaving, en zelfs nu nog zijn b v.
in Soerabaja de sporen daarvan niet geheel uitgewist. Wat konden de Mata-
rammers, "orang oedik" 's uit de binnenlanden van Midden-Java daar tegenover
stellen? Feitelijk alleen maar hun krijgsroem, hun geweld!
Sénapati, (1582-1601), de feitelijke
stichter der Mataramse macht, was
een"soldat de fortune" geweest en
had zijn gezag ver buiten de grenzen
van het oorspronkelijke Mataram uit
gebreid. Zijn kleinzoon Sultan Agoeng
(1614-1646), de beroemdste van zijn
geslacht, had zich van geheel Java
meester gemaakt, uitgezonderd het ge
bied der Compagnie, Batavia (gesticht
1619) en het zich daar achter verschui
lende Bantam. Toch had deze grote
Vorst méér op het oog dan alleen het
geweld van wapenen. Net als de vroe
gere Oostenrijkse vorsten wilde hij zijn
pas veroverd rijk door huwelijksban
den verstevigen. Zo op de manier van:
Anderen voeren oorlog, Gij huwt
slechts, gelukkig Oostenrijk (een ver
taling van: Alii gerant bel la, Tu nube,
felix Austria). Door een huwelijk wilde
hij zich met vroegere tegenstanders
verzoenen. Daarom liet hij zijn zoon,
de latere soenan Mangkoe-Rat 1(1646-
1677) trouwen met de dochter van de
kroonprins van het verslagen Soeraba
ja, zijn laatste grote tegenstander. De
ze pangéran Pekik (de Schone) was
een geleerd en kunstzinnig, hoewel
weinig krijgshaftig man, die in het ruwe
Mataram moest opvallen. Doch door
deze huwelijkssluiting werd bereikt,
dat soeltan Agoeng's kleinzoon, soe
nan Mangkoe-Rat II zowel een afstam
meling van Midden- als van Oost-Java
zou wezen. Zowel Javanen uit het Mid
den als uit het Oosten des Rijks kon
den hem als een der hunnen beschou
wen.
Doch misschien beoogde deze grote
Matarammer nog meer. Ergens in de
Babad (Vorstenkroniek) wordt pangé
ran Pekik ons afgeschilderd als de
afstammeling van een pandita, een hei
lige leraar. Mogelijk schreven Pekik
en de zijnen zich zelfs enige verwant
schap toe met de grote wali van Soe
rabaja, de soenan van Ngampèl-Denta,
wiens graf bij de daar aanwezige mos
kee nog zéér vereerd wordt, ook al
staat er geen grafhuis boven op. Trou
wens Pekik zelf moet ook een vroom
man geweest zijn. Pekik dient n l. niet
letterlijk opgevat te worden als
"schoon", doch- eerder als een ver
bastering van het Arabische fakih, wet
geleerde, een woord dat ons in de
vorm van fakir bekend is, hoewel wij
er een Voor-Indische zelfkweller onder
verstaan, die op een bed met ijzeren
spijkers slaapt en dgl. griezeligheden
meer. Doch in onze onvolprezen Van
Dale lezen wij achter fakir: Moslimse,
boetende bedelmonnik, hetgeen er al
wat normaler uitziet. Ook een van
Pekik's afstammelingen werd later door
de mannen der Compagnie een "fac-
kier" genoemd, iemand die nooit in de
landsregering gebruikt was, omdat hij
zich blijkbaar tot een geestelijk leven
had begeven.
De afstammelingen van Pekik's doch
ter en sultan Agung's zoon zouden dus
enerzijds het bloed van geweldige
krijgslieden, zoals Sénapati in hun ade
ren hebben, anderzijds dat van vrome,
geleerde, geestelijke lieden. Dit scheen
een schone toekomst voor het ge
slacht te beloven, want deze combina
tie van wereldlijk en geestelijk in een
Vorst wordt door de Javanen als zeer
begerenswaard voorgesteld. Was in
de persoon van de vermaarde sultan
Agoeng niet op bijzondere wijze
dank zij zijn buitengewone sekti, het
krijgshaftige met het spirituele vere
nigd tot één wonderbaarlijk geheel?
Toen in 1677 en de volgende jaren, na
MATARAM
(Pangiwa)
SURABAJA
(Panengen)
KUDUS
(Panengen)
Pandita
(rd. Rahmat v. Ngampèl-Denta)
kj. gedé Pamanahan
pan. Sénapati
pan. Krapjak
1601-14
suit. Agung
1614-46
sun. Mangkurat I
Tegal-Wangi
1646-77
rd. Djajalengkara
ratu mas Pandan pg. ratu Pekik
sunan Kudus
pan. Kudus
pg. Kudus pg. Demang
pg. Radjungan
gehuwd met: 1. ratu Kulon ag.
2. lagere vrouwen
1. suil. Mangkurat II
Amral of Kartasura
1677-1703
sun. Mangkurat III
Mas 1703-08
f 1733 in Ceylon
pg. Tepasana
mas (Jarendi
sunan Kuning
1742-43
f in Ceylon
2. pg. Puger
sun. Pakubuwana I
1703-19
sun. Mangkurat IV
1719-27
sun. Pakubuwana II Kombui
1727-49
sun. Pakubuwana III Swarga
1749-88
pg. Saréngat van Kudus
m. Djawa m. Djawi
rd. Suradipura rd. ad. Sumadipura
pg. Kudus van Pati
rd. bagus Jata
rd. ad. Tirtakusuma
van Kudus
gehuwd met: ratu Kent j ana ag.
In de vorsten, wier namen cursief gedrukt zijn, ontmoeten elkaar de stambomen
panengen en panghva, dus twee maalin Mangkurat II en Pakubuwana II.
Gebruikte afkortingen
ad. adipati
ag. ageng (achter vorstinnenamenhoofdvrouw)
kj. kjahi
m. mas
pan.
pg-
rd.
suit.
sun.
panembahan
pangéran
radén
sultan
6