De moskee van Koedoes met de merkwaardige minaret het afsterven van Mangkoe-Rat I (1646- 1677) Java door een bittere strijd om de troon werd geteisterd, kon 's Vor sten zoon Mangkoe-Rat II, die de can- didaat der Compagnie was, tegenover zijn halve broeders de pangérans Poe- ger en Singa-Sari dus wijzen op zijn luisterrijke afstamming. In zijn persoon verenigden zich nl. wereldlijke en gees telijke elementen, dank zij het gelukki ge huwelijk van zijn vader, Mangkoe- Rat I met de Soerabajase prinses, die evenals haar vader een afstammeling van een pandita was. Die concurreren de halfbroeders vermochten dat niet. Weliswaar stamden zij van vaderszijde af van krijgshelden als soeltan Agoeng en Sénapati, doch hun moeder was maar, zoals admiraal Speelman schrijft, "eene gemeene mans dochter" ergens uit Pasoeroehan, die hun vader had bekoord, maar wat voor trooncandi- daten allerminst een aanbeveling is. De uitslag gaf degenen gelijk, die meen den dat op zulk een twijfelachtige af stamming weinig zegen kon rusten. Ook al mocht soenan Mangkoe-Rat II zich als kroonprins ergerlijk tegenover zijn vader en het rijk misdragen heb ben, toen hij eenmaal met de machtige Compagnie verbonden was, bleef hef geluk hem trouw en werd hij be schouwd en gehuldigd als de wettige, alom erkende Soenan, die van 1677 tot 1703 over het Mataramse rijk regeerde. Toen hij overleed, had zijn zoon, Mang koe-Rat III hem moeten opvolgen, en inderdaad heeft deze de troon van zijn vaderen bestegen. Maar deze Vorst ofschoon van de meest wettige en gunstige afstamming, was niet enkel mank, doch viel tevens niet in de smaak der Hoge Regering te Batavia, aangezien zij reden had, om ernstig aan zijn vriendschap voor de Compag nie te twijfelen. Zij verleende daarom haar steun aan een der vroegere troon- candidaten, pangéran Poeger, die het in 1680 en volgende jaren tegen haar had moeten afleggen, doch thans weer haar gunst genoot. Ofschoon van een minder gunstige af stamming dan zijn neef Mangkoerat III (meestal soenan Mas genoemd) mocht hij toch als soenan Pakoe-Boewana I op de gouden stoel (dampar kentjana) plaats nemen en na een bittere strijd moest Soenan Mas zich op genade of ongenade aan de Compagnie overge ven, die hem genadiglijk naar Ceylon verbande, mèt zijn gevolg, waar hij tot zijn dood in 1737 verbleef. Hij werd dus, zoals de Javanen zeggen di-sélan (ge-Ceylond). Zo min zijn gunstige af stamming (wereldlijk en geestelijk van zijn vader), als het bezit der stilletjes naar het verre eiland meegenomen poesaka's (rijkssieraden) hadden hem mogen baten. Het is echter begrijpelijk, dat vele Javanen hem heimelijk, èn om zijn doorluchtige afstamming, èn om het bezit der kostbare rijkskleinodiën als de ware, de echte, schoon misken de Vorst bleven beschouwen. Echter, het zwaard der Compagnie had ten gunste van soenan Pakoe-Boewana I beslist, de troon-candidaat zónder een gunstige afstamming en zelfs zónder rijks-poesaka's, die heimelijk naar Cey lon door de bannelingen waren meege nomen. Pas na de dood van soenan Mas in 1737 zijn die kostbare, bijkans onmisbare stukken weer op Java te ruggekeerd, waar ze thans nog in de Kraton zorgvuldig worden bewaard. Tot zovèr over de eerste maal, dat zulk een combinatie van wereldlijke en geestelijke afstamming in het Mata ramse vorstenhuis een rol van gewicht speelde. Maar door het afzetten van soenan Mangkoe-Rat III Mas en de aanstelling van soenan Pakoe-Boewa na I verloor déze combinatie voor de regerende Vorst alle betekenis. Geen wonder dus, dat de oude Vorst die van 1703 tot 1718 regeerde, er naar streefde, in zijn geslacht opnieuw zulk een combinatie van wereldlijke en geestelijke afstamming tot stand te brengen. Hij liet daarom zijn zoon, de latere soenan Mangkoe-Rat IV (1718-1727) in het huwelijk treden met een jonge da me, die in de officiële stamboom reeds ratoe kentjana (de gouden vorstin) ge noemd wordt, en als keizerin zelfs ratoe Kentjana ageng. Dit kan geens zins een uit de kampong geplukte bloem zijn, integendeel. Zij was van het luisterrijkste geestelijke bloed. Zij was een afstammeling van de alom vermaarde soenan Koedoes, een wali, een heilige Islamverbreider, die,in het tweede kwart der 16e eeuw op Java is opgetreden. Hij ontleent zijn naam aan de heilige stad Koedoes, die hij tot grootheid heeft gebracht. Aanvankelijk was hij pangoeloe in de vorstelijke moskee van Demak, waar toen de Soeltan re sideerde, die over het eerste Moham medaanse rijk van Java heerste. Hij was streng gelovig, en had een werk- 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 7