Ranau - Danau Vertellingen bij de Lampoe Tèmplèk De nieuwste "Tjoek moesson 13 Helemaal in 't Westen van Java, liggen twee bergen, twee rustige reuzen, de Karang en de Poelosari. Lang geleden waren het gevaarlijke, vuurspuwende bergen; nu liggen ze sinds mensenheu genis rustig naar de blauwe Straat Soenda te kijken. Lang geleden, toen die bergen nog woest en gevaarlijk waren, was daar een land, waarover Sjech Boesangid koning was; zijn jongere broer Sjech Maiden was Patih. Sjech Maiden hield veel van jagen en ook nu dwaalde hij met boog en scher pe pijlen door 't woeste land van Ban tam. Hoe 't kwam wist hij niet, maar die dag had hij niets kunnen schieten. Al keek hij nog zo scherp in 't rond en luisterde hij naar de geluiden van 't bos, hij hoorde of zag niets ver dachts. Geen enkel stuk wild, terwijl hier toch zoveel herten leefden, en er zelfs veel tijgers rondzwierven. De zon schoof al achter de berg en daarom wilde Sjech Maiden maar naar huis terugkeren, toen hij plotseling druk ge weld in de struiken hoorde. Voor hij snel zijn boog kon spannen en een pijl trekken uit de koker op zijn rug, sprong een wild zwijn langs hem heen en verdween bliksemsnel in de strui ken aan de andere zijde. Teleurgesteld schoot Sjach Maiden hem nog een paar pijlen na, maar 't dier was al in 't donkere bos verdwenen. Behoedzaam liep de Patih nu naar de opening, waar het zwijn was doorge komen. Hoorde hij daar nog geen ge luid? Waren er misschien nog meer tjelengs in de buurt? Hij boog de tak ken uit elkaar. Wat zag hij daar? Onder enkele neerhangende takken lag een klein meisje. Verwonderd tilde Sjech Maiden het slapende kindje op en zich haastend door de vallende duisternis, ging hij naar de stad. In de Dalam ver telde hij uitvoerig de vreemde ge schiedenis, waarnaar men zwijgend luisterde, en toen de Patih uitverteld was, nam de koningin, die meegeluis terd had, het meisje bij zich en zei: "Dit kindje, dat de hemel heeft ge stuurd, zal voortaan mijn dochtertje zijn." Ze, noemde het prinsesje Dewi Artati. Elke maand klonk één keer, heel in de vroegte, het vrolijke klink-klank van de gamelan over de aloon-aloon. Dan was er Seba en kwamen van overal de priaji's, om met de vorst te vergaderen in de pendoppo. Onder de pendoppo groeide sinds mensenheugenis een grote paddestoel, een soepa. Niemand, zelfs niet de oudste kiaji, wist hoelang de padde stoel daar al groeide, maar nu was hij zo groot geworden, dat hij de vloer van de pendoppo omhoog drukte, en deze uit elkaar dreigde te scheuren. De soepa moest weg, zei de koning en ernstig knikten al de priaji's. Ja, de soepa moest weg. De volgende dag al kwamen de arbei ders, maar hoe ze ook met hun kap messen sloegen, de soepa leek wel van ijzer. Menig kapmes boog krom onder het slaan, of vloog zelfs van de steel af. Er kwamen meer werklieden met grotere en scherpere kapmessen, maar 't was alles tevergeefs, leder was heel verwonderd over de hardheid van de paddestoel. Er kwam zelfs geen scheurtje in het grijze vel. Verontrust door die geheimzinnige sterkte kwam ook de vorst, nam zelf een kapmes en sloeg. Maar 't sprong terug, alsof hij op een schild geslagen had. Het gerucht verspreidde zich snel en drommen nieuwsgierige en angstige mensen drongen samen rond de pen doppo. Een oude, wijze kiaji zei: "Als de ster ke mannen de soepa niet kunnen om hakken, laat het dan door de zwakke kinderen proberen." Dit geschiedde. Het kleine prinsesje, Dewi Artati, sloeg het eerst. Ze kon het kapmes haast niet optillen, maar bij de eerste lichte slag begon de soepa al te trillen en bij de derde aanraking viel hij met da verend geweld om. leder juichte en lachte en trok mee naar de reuzen paddestoel, om hem onder de pendoppo vandaan te slepen. Maar wat gebeurde nu? Een heldere waterstroom brak uit de grond, juist op de plek, waar de soepa had gestaan. Vlugger en vlugger kwam het water omhoogbruisen. Een grote plas golfde, die steeds verder voort rolde. Vol angst vluchtten de mensen ze probeerden de berg te berieken, maar het water liep hen vlugger achter na. 't Hele land overstroomde en de mensen veranderden in krokodillen. Zo ontstond het Ranau Danau en wie nu nog langs de eenzame weg komt van Menes naar Laboean, die ziet daar dat sombere meer, waarin de krokodil len loeren op hun prooi. DE MUZE GEEFT HAAR GOEDKEURING In ons huis was de ruimte zo verdeeld dat de muziekkamer van mijn Vader aan het kleine werkkamertje van mijn Moeder grensde. Zij zat er vaak te naaien als mijn Vader in zijn studeer kamer componeerde of de talrijke gasten uit binnen- en buitenland ont ving. Hij begeleidde dikwijls violisten, zangers en zangeressen en achter genoten wij dan mee van zo'n recital. Eens was hij bezig met componeren en zette zich aan de piano om er stukken uit door te nemen, en te veranderen die nog niet helemaal naar zijn zin waren. Plotseling zong een prachtige warme stem de melodie mee. Moeder genoot er intens van, alleen duurde het maar kort, namelijk zolang als mijn Vader een bepaalde passage uit zijn compositie doornam. Later op de middag vroeg zij hem: "Wie was er toch bij je die zo prachtig meezong?" Verrast antwoordde hij: "Heb je dat ook gehoord? Er was nie mand!Ik heb overal gekeken of zich iemand in de gang of buiten op het erf bevond, maar er was niets te zien". De conclusie was dat het ge deelte uit zijn compositie nü goed was. C.L.S. VINCENT MAHIEU Een bundel korte verhalen, w.o. het bekende "De indringster" dat vele ma len werd vertaald, voorgedragen en bekroond. Indringende, vaak ontroerend, humo ristische geschiedenissen uit een tijd en een leven die nog niet eens zo ver achter ons liggen. Moesson-reeks. Uitg. Tong Tong. f 9,90 plus 90 ct. porto.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 13