De geschiedenis van de tolrechten van Indonesië (slot) De nieuwe tariefwet trad op 1 januari 1874 in werking en het daaraan ten grondslag liggend fiscaal karakter is, voor zover mij bekend, ook na de soe vereiniteitsoverdracht bewaard geble ven, al werden de tarieven herhaalde lijk herzien. Behalve met het reeds eerder genoem de tractaat van Londen, moest bij de totstandkoming van de tariefwet van 1874 nog rekening worden gehouden met de volgende tractaten: 1. het Sumatratractaat van 2 november 1871 dat Engeland dezelfde rechten en voordelen waarborgde als die, welke tot dan toe aan Nederland waren voorbehouden; 2. het tractaat van handel en scheep vaart met het Duitse tolverbond (1852), waarbij het invoerrecht voor een aantal artikelen van Duits ori gine aan bepaalde maatstaven naar de waarde (meest 6%) of naar de eenheid van maat werd gebonden; 3. het tractaat met de Verenigde Sta ten (1853) dat de wederzijdse ge lijkstelling van de vlag der beide landen regelde, doch overigens de partijen vrij liet differentiële in- en/of uitvoerrechten te heffen; 4. het tractaat met Frankrijk (1865) dat voorzag in een gelijkstelling van het invoerrecht voor wijnen en gedis tilleerde dranken van Franse her komst met die herkomstig uit Ne derland. In 1886 werden op instignatie van minister Sprenger van Eyk de invoer rechten gewijzigd. Hoofddoel was: ver sterking van de inkomsten. Behoudens enkele noodzakelijke uitzonderingen, voornamelijk voortvloeiend uit het trac taat met het Duitse tolverbond, werd het invoerrecht van 6% tot 10% ver hoogd. Tijdens het bewind van minister Cre- mer kwam wederom een wijziging van de Indische tariefwet tot stand (1900). Een onvermijdelijk geachte vermeerde ring van 's lands inkomsten vormde de directe aanleiding. In hoofdzaak werd daarbij het oog geslagen op de bui tenbezittingen die, in vergelijking met Java en Madoera, te weinig in de al gemene lasten bijdroegen. Nadat zon der succes nog een lans was gebroken tot het behoud van Makassar als vrij haven, passeerden de desbetreffende drie ontwerpen met geringe tegenstand de Staten-Generaal. In het eerste ontwerp kreeg de gouver neur-generaal de bevoegdheid in- en uitvoerrechten te heffen in de nog niet tot het tolgebied behorende gedeelten van Nederlands-lndië. Het wettelijk be letsel om vrijhavens en vrijgebieden bij het tolgebied in te lijven, werd daar door voorgoed uit de weg geruimd. Het tweede ontwerp voorzag in een verhoging van het invoerrecht op zout in het gewest Tapanoeli, welke maat regel verband hield met een op handen zijnde verhoging van de debietprijs voor dit artikel in het gouvernement Sumatra's Westkust. Het derde ont werp strekte tenslotte om de heffing van uitvoerrechten op bosprodukten mogelijk te maken in die gedeelten van de buitenbezittingen waar de bij de wet vastgestelde douana rechten van kracht waren. Een verdere versterking van de Indi sche geldmiddelen werd beoogd bij het in 1906 door de minister van kolo niën mr. D. Fock aanhangig gemaakte voorstel tot opheffing van een aantal vrijdommen van invoerrecht en verho ging van dit recht van 10% tot 12% ten aanzien van een aantal goederen (dran ken, eetwaren, klederen, reukwaren en vlees). De voorgestelde wijziging kre gen in het daarop volgende jaar kracht van wet. Na een herziening van de tariefwet in 1908, waarbij het invoerrecht op Riouw- gambir een verlaging en dat op zout een verhoging onderging, vond de vol gende belangrijke wijziging van het tarief van invoerrechten in 1921 plaats. In verband met de weer zeer nijpende toestand van Indië's financiën werden zowel de waarderechten als de speci fieke rechten in belangrijke mate ver hoogd. Voor een groot aantal goede ren werd het invoerrecht van 10 op 20% gebracht. Hierdoor werd dit per centage meer en meer de algemene maatstaf waarnaar gebruiks- en luxe goederen bij de invoer werden belast. Een wijziging van het tractaat met het Duitse tolverbond opende in 1924 de mogelijkheid de daarbij gebonden ta rieven aan te passen aan de sindsdien veranderde maatstaven van heffing, hetgeen, mede als gevolg van een be tere precisering en scherpere classi ficatie van goederensoorten, wederom tot een versterking van de geldmidde len kon leiden. Na enige tussentijdse, weinig ingrijpen de wijzigingen werd begin 1934 het oude, in zijn alfabetische rangschikking nog uit de tijd van Joan Maetsuycker stammende tarief door een nieuw tarief van invoerrechten vervangen. De sys tematische nomenclatuur van het door de Economische Commissie van de Volkenbond in 1928 voor internationaal gebruik ontworpen tariefschema diende daarbij tot richtsnoer. De vervanging kwam toenmaals niet louter uit ideolo gische overwegingen tot stand. Voor de zoveelste keer maakte de nood van de Indische schatkist het onvermijde lijk dat naar versterking der geldmid delen moest worden omgezien. Deze zou - naar men meende - in de eerste plaats kunnen worden verkregen door een verhoging van het invoerrecht op artikelen, die min of meer het karakter van weelde droegen. Door gebruikma king van het raamwerk van de Volken bondsnomenclatuur en de voor het on derscheid tussen luxe- en andere goe deren daarbij gegeven criteria werd de weg geopend een dergelijke verhoging in korte tijd te verwezenlijken. De invoering van het tarief leidde, be halve tot een belasting van 20% ad valorum op de z.g. luxe- artikelen, die voordien aan een invoerrecht van 12% waren onderworpen, tot een verhoging van het invoerrecht tot 12% op be paalde grondstoffen (ruwe zijde, schild pad, koraal, ivoor, albast, marmer e.aj, in het bijzonder bestemd voor de ver vaardiging van luxegoederen. Derge lijke grondstoffen waren voordien in het algemeen met een invoerrecht van 6% belast. Tenslotte werden de voor bepaalde consumptiegoederen nog geldende lagere heffingspercentages tot 12% verhoogd. Hoewel als gevolg van de sterk ver ruimde mogelijkheid tot differentiatie de z.g. specifieke rechten (heffingen naar eenheid van maat) enige uitbrei ding ondergingen, bleef het tarief voor namelijk ingesteld op heffingen naar de waarde. De wel eens geuite kritiek dat bij de herziening van 1934 het pleit ten gunste van de specifieke rechten zou zijn beslist, komt niet met de feiten overeen. Het Indische tarief van invoer rechten was - en, voor zover mij be kend is het dat nog - een opbrengst tarief dat niet op protectie of preferen tie in de eigenlijke zin van het woord is gericht. Van de na 1934 plaats gehad hebbende herzieningen is die van 1937 wellicht nog de moeite van het vermelden waard. Bij die gelegenheid werd het destijds ter bescherming van de luci fersaccijns in het leven geroepen pro hibitief invoerrecht op automatische aanstekers en vuursteentjes noodge dwongen - effectieve bestrijding van de clandestiene invoer bleek niet mo gelijk - tot normale proporties terug gebracht. Van 1 januari 1931 af waren op de in voerrechten steeds een aantal opcen ten geheven. Variërend in hoogte ble ven zij ook na de souvereiniteitsover- dracht gehandhaafd. Aan de hand van het vorenstaande kan de geschiedenis van de door Neder land in Indonesië gevoerde tolpolitiek periodegewijze als volgt worden onder scheiden: 1. behoudens enkele uitzonderingen werd van 1620- 1743 in het algeme ne een fiscale politiek gevoerd: 2. het tijdvak van het Engelse tussen bestuur (1811-1816) buiten be schouwing gelaten, werd de periode van 1743 - 1874 gekenmerkt door het voeren van een overwegend be schermende politiek; lees verder volgende pagina 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 16