TOEN WE LEEFDEN Door Th. van der Slooi K1MM Indische spekkoek ter nagedachtenis aan Tjalie Robinson Men leeft nooit sterker dan wanneer men dichtbij de dood is, vooropgezet dat die zijn hand nog niet heeft uitgestrekt. Er bestaat een boek van twee Duitse geologen in Zuid-Afrika, die bij het uit breken van de oorlog in de woestijn onderdoken. In dat boek beschrijven ze de bittere worsteling van het leven van dier en mens tegen honger, dorst, hitte, kou, en droogte, overstromingen en om geestelijk fit te blijven - bestuderen ze de reaktiepatronen van de dieren en filosoferen ze over de grondslagen van het leven. Over één ding zijn ze het spoedig eens: het is niet de "survival of the fittest", niet de gespecialiseerde aanpassing, die het leven bewaart. Stort 12,op giro 158225 en U ontvangt een spekkoek van ca. 500 gram, in speciale verpakking, franco thuis. "KIMM", Joh. Verhulststraat 98, Amsterdam-Z. Tel. 020-72 84 61 Integendeel: hoe gespecialiseerder de soort is, des te kwetsbaarder is hij voor onvoorziene, grote veranderingen in het milieu. Juist het niet of weinig gespecialiseerd zijn, zoals bij de mens, geeft de sou plesse om te kiezen uit mogelijke ant woorden op uitdagingen. Niet speciaal ingericht tot hetzij plantaardig, hetzij dierlijk voedsel, met ledematen, die niet speciaal voor grijpen, klimmen, sluipen, springen, enz. zijn ingericht, zonder speciale toerusting van reuk, gehoor of gezicht, kan de mens aller lei kanten uit, die voor de dieren zijn afgesloten. In het niet gespecialiseerd zijn ligt onze vrijheid. Die vrijheid be knotten we zelf als we ons ergens op gaan vastleggen, ergens op speciali seren. (Hier ontmoeten we een der thema's, die Tjalie voortdurend naar voren bracht: leg je niet vast op het verove rende denken in algemeen geldighe den.) Wat houdt het leven dan in stand, als het niet de aanpassing is aan bepaalde milieu-aspecten! Tal van mogelijkheden hebben de jonge geologen overwogen, maar één bleef ten slotte over: het lijden. Het leven bestaat bij de gratie van het lijden. Voor velen een verbijs terende gedachte. Toch niet zo onlogisch, als het klinkt. Zonder de prikkel van het lijden groeit het leven zich dood. Het groeit uit zijn kracht, zoals het onkruid in Uw gazon, als het met een geconcentreerd groei- middel wordt bespoten. Dat is, wat Tjalie zonder ophouden heeft betoogd. De mensheid, die zich vastlegt en spe cialiseert op het vermogen tot verwer ving van wat het leven vergemakkelijkt en veraangenaamt, groeit zich dood. Hij zondigt tegen de grondwet van de natuur, vernielt die om zich heen en in zichzelf. Hij "demoraliseert", d.w.z. verliest zijn moreel en daarmee glipt hem alle moraal uit handen. Het woord moreel is gevallen. Moreel is niet alleen besef van zedelijke waar den, maar ook de innerlijke kracht, om die te realiseren. Moreel is levenskracht en levensbesef. En dat besef is het weten van de be tekenis van het lijden in de zin van zich moeten en willen ontzeggen van wat gemakkelijk en aangenaam is; het kun nen incasseren terwille van het leven als totaliteit. Wie dat besef mist, verliest echte men selijkheid, medegevoel, mededogen, begrip van verantwoordelijkheid, warm te van gemoed, innerlijke vrijheid door intuitie en fantasie, creativiteit. Hij ver wordt tot een eenzame, krachteloze consument van verworvenheden, een onvrije, in een gareel lopende. Tjalie stelde daar tegenover de In dische samenleving, waarin de verza kelijking en ontwaarding (nog) niet had plaats gehad. Hij vond weinig begrip. Misschien wel daardoor, dat hij een fel-bewogen ge moedsmens was, een dichter en niet zozeer de betogende apologeet. Maar niet iedereen verstaat lyriek. Hoe wei nig hebben zij Tong Tong verstaan, die daarin slechts nostalgie, de wat zielige heimwee naar wat voorbij is, hebben gehoord. Men heeft eenvoudig niet be grepen, dat het in wezen om een uni verseel probleem gaat. Ook niet onder "de eigen mensen", die Indië wel lief hadden, maar meer, omdat dit hen ver trouwd was, dan met die hartstochte lijke GEMOTIVEERDE liefde van een Tjalie en de zijnen, die wisten waaróm en wat ze koesterden. De geest van genot heeft het gewonnen van de geest van opoffering. Men heeft meer geeist dan gediend. Men heeft zich inspanning willen hesparen; en vandaag ontmoet men daarom het ongeluk. (Maarschalk Pilippe Pétain, woorden van een Staatshoofd aan het Franse volk - ontleend aan het Franse maandblad Itinêraires.) Laten we niet vergeten, dat de om standigheden in Indië gunstig waren voor het geestelijke klimaat, dat de Tong-Tong'ers zo aanspreekt. De uitgestrektheid en de weelde van de natuur waren te groot, dan dat een handvol weters "geschoolden" haar ernstig konden bedreigen. Overigens komt die bedreiging ook wel degelijk van de zijde van de autochtone bevol king (ontbossing e.d.) maar zij be schikte (nog) niet over de know-how en de middelen, om op grote schaal gevaarlijk te worden. Armoede en een zekere discriminatie (niet zo zeer, wat hun menselijke waardigheid betreft, maar wel goede medezeggenschap) beperkten hen (en vele Indo-Europea nen) in hun mogelijkheden. Dat was leed, zou men kunnen zeggen,-en het zal zo ook wel gevoeld zijn (de "pro- gresseur" westerlingen en, door hen onderwezen, ook de "progresseur" be vrijdingsbewegingen verwijten ons dit), maar tegenover dat leed stond zoveel vreugde, die juist het gevolg was van de beperkingen. Dat is de paradox van Tjalie, die men niet begrijpt, hoewel velen ook hier te lande vaag wel be seffen, dat men vroeger gelukkiger was, toen men weinig bezat en meer leed. De bedwongen veroverings- en bezits drang noopt tot de kleine, maar juist daardoor intense genoegens, die men deelt. Ze zijn daarom zo waardevol, doordat ze harmoniëren met de natuur en met de onderlinge gemeenschap, die nog niet verscheurd is door extre me competitie. Houdt de waarden vast! Poekoel teroes! hamer op dat aam beeld, aldus Tong-Tong. Maar de juridisch- rechtvaardigheids denkers hebben in zover gelijk, dat men anderen beperkingen niet mag opleggen. Dat aspect heeft niet altijd de aandacht van Tjalie gehad. Dat kon ook moeilijk, want de oplossing, die de progressieven voorstaan is erger dan de kwaal. Ze willen de armen de mid delen geven om in de competitie gro ter kansen te krijgen; ze willen alle remmen losgooien en aldus het kwaad dat de "rijke landen" zich op de hals haalden over heel de wereld verbrei den. Dat Tjalie tegenover dit onheilzaam streven weieens te conservatief werd, is begrijpelijk, evenals, dat hij soms rechtvaardigde, wat niet te recht vaardigen valt. Dat het geluk en lees verder volgende pag., Ie kolom 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 4