De Oudgast Terug In Patria
door Dr. H. J. de Graaf
Deze keer wou ik eens proberen wat te schrijven over een onderwerp, dat bij
mijn weten nog nooit grondig in zijn geheel behandeld of besproken is, nl. over
de rol, die de uit de kolonie naar hun vaderland teruggekeerde oudgasten daar
hebben gespeeld. Hoe gedroegen zij zich op het dierbare plekje grond, waar
eens hun wieg op stond, hoe werden zij er ontvangen en beschouwd, wat hebben
zij er nog uitgericht?
In de aanvang, nl. in onze glorietijd, de
17e eeuw, moet hun aantal maar gering
geweest zijn, omdat er zo velen dood
gingen, eer zij met de retourvloot de
zo lang verbeide terugreis naar het
geliefde patria konden aanvaarden.
Ook bleef er menigeen, vooral in de
18e eeuw, toen Batavia's omgeving wat
veiliger werd, daar plakken. Zij bouw
den er prachtige landhuizen, omring
den zich met gedienstige slaven en
leidden een leven als een prins. Ik
geloof ook niet, dat van hen, die de
tropische kwalen te boven kwamen en
niet bezweken voor de verleiding voor
een heerlijk leven in Batavia's Omme
landen, maar terugkeerden naar hun
land van herkomst, daar veel notitie
werd genomen. Daartoe was hun ge
tal te klein. Zij verdwenen in de massa
andere rijkaards.
Pas in de 19e eeuw, toen er méérde
ren overleefden en terugkeerden, be
gonnen zij wat meer op te vallen en
zelfs een duidelijk zichtbaar spoor in
onze letteren achter te laten, en wel
het eerst de West-lpdische oudgasten.
Men denke slechts aan de imponeren
de figuur van Jan Adam Kegge in onze
Camera Obscura, die wel heel duide
lijk het stempel draagt van zijn kolo
niaal verleden: overdadige rijkdom,
grootspraak, zelfvertrouwen, slechts
getemperd door ergernis over de "gro
te hanzen en adelijke heren", bij wie
hij niet in tel was. Ook herinner ik mij
'n gedicht van onze nationale lolbroek
Van Zeggelen, waarbij zo'n West-In
dische nabob er evenmin al te best af
komt. Bovendien treedt dan ook een ge-
gewezen negerslaaf in 'n hartroerende
rol, waarmede de dichter hartgrondig
instemt. Dit lijkt mij karakteristiek voor
de wijze, waarop men destijds de oud
gasten beschouwde. De brave thuis
blijvers zien hen niet alleen met de
nek aan, doch verwijten hun de wijze,
waarop zij hun rijkdommen zouden
hebben verworven, onder 't genot van
hun koloniaal kopje koffie of thee. Dit
verwijt zou alle gerepatrieerden min of
meer treffen tot 1945 toe, en zelfs daar
na nog. Denk maar eens wat onze
Een groepje oud-lndischgasten in een Hollandse theekoepel vereeuwigd door de schilder
Davtd Bles (1821 1899). Het schilderij is te zien in het Dordrechts Museum.
brave minister van ontwikkelingshulp
enige tijd geleden tot enige Afrikanen
over de kolonisatie in het algemeen en
de Nederlandse in het bijzonder heeft
gezegd.
Pas in de tweede helft der vorige eeuw
treedt het Oost-Indische oudgasten-
element wat sterker op de voorgrond:
zij gaan zelfs een rol in de politiek
spelen, niet als partij, maar als perso
nen met tropenervaring. Ik noem
slechts de bekende predikant ds. ba
ron van Hoëvell, die in 1849 Indië uit
gezet zijnde, in Holland een politieke
loopbaan begon, zijn fel vrijzinnig "Tijd
schrift van Nederlandsch-lndië" voort
zette en daardoor de grote leider in en
buiten de Kamer van de koloniaal-libe
rale richting.
Een geestverwant was minister Fran
sen van de Putte, oud-suikeradmini-
strateur van 1849 tot 1859, die een
groot voorstander was van de "Vrije
Arbeid" (in tegenstelling tot de ge
dwongen arbeid der koloniale conser
vatieven).
En dan mogen we geenszins een zeke
re Eduard Douwes Dekker beter be
kend als Multatuli vergeten, die als
B.B.-ambtenaar minder geslaagd, zich
na zijn repatriëring een onvergankelijke
plaats in onze letteren verwierf en
wiens eerste boek, de "Max Havelaar",
thans een onzer "klassieken", bij zijn
verschijning volgens Van Hoëvell een
rilling door het bedaarde vaderland
deed gaan.
Overigens was Dekker zo min de eer
ste als de laatste, die om hem overzee
aangedaan onrecht, in zijn pen klom,
om de Nederlanders aan het verstand
te brengen, hoe zeer hij verongelijkt
was. Reeds in de 17e eeuw kan men
Bor's "Ambonsche Oorlogen" ge
schreven in P. C. Hooft's Vaderlandse
Historiënstijl) als een apologie be
schouwen van de door hem verafgode
kommandeur Arnold de Vlaming van
Outshoorn, wiens secretaris hij was,
beschouwen. En de geschorste kapi
tein t/z Q. M. R. Verhuell laat in 1836
zijn "Herinneringen aan eene Reis naar
Oost-lndië" verschijnen, om er zijn
beleid als marine-officier mee te ver
dedigen voor het Nederlandse publiek.
Kon men v. Hoëvell, v/d Putte en Mul
tatuli nog tot de liberalen rekenen, zij
worden gevolgd door confessionele
oudgasten-ministers. Men denke aan
mr. L. W. G. Keuchenius, die van 1887
tot 1890 optrad in het eerste Christe
lijke ministerie, of aan de grote staats
man Colijn, die wat men ook over hem
moge denken, uit het politieke leven
dezer eeuw niet is weg te denken.
Toch waren de Indische oudgasten de
suikerooms, ook al keerden ze met een
welgespekte beurs uit de Oost terug,
niet altijd bijzonder gezien of geacht.
Men verhaalt dat de vermogende men
sen uit Indië in het aristocratisch-feo-
dale Arnhem niet tot de gewone so
ciëteit in de Koningstraat werden toe
gelaten. Dit is enigszins verklaarbaar,
want destijds bestonden in ons vader
land twee vrij scherp gescheiden stan-