MIJN KORTE LEVEN OP BALI (slot) door LILIAN DUCELLE DE KIST Tegen vrienden in Soerabaja had ik gezegd dat ze me de kist moesten op sturen als ik na 6 maanden nog niet te rug zou zijn. Nu zat ik 9 maanden op Kampong San- gla en geen haar op mijn hoofd dacht meer aan de kist. Ineens was er een truck van een transportbedrijf Excelsior (noemt U mij één transportbedrijf in Indonesië dat niet Excelsior heet) die een houten gevaarte van 120x60x80 cm bij me afleverde, 65 kilo wegende. Mijn hele hebben en houden, sinds ik als volkomen zelfstandige-zonder-inko- men de vrijheid verkoos. Die 65 kilo is dan toch wel behoorlijk wat bezit. Ver gist U zich deerlijk, want 40 kilo gingen aan boeken op, de rest aan wat bedde- goed, "betere" kleding en schoenen. Allemaal zaken die ik hier in Bali niet nodig had. Alleen de tanda mata's van mijn ouders waren me welkom. Het droeve was dat de kist niet het huis in kon, dus bleef hij als bank op de veranda staan. Met een stevig hang slot waar ik iedere dag mijn benen aan openhaalde. "In Bali wordt nooit gestolen," zei een kennis van me. "De Balinees is zo eer lijk als goud. Zet een kist neer op straat. Na 3 dagen staat ie er nog!" '"Ongelooflijk, en wat doen ze met de inhoud?" Dat was dan een zeer kwalijke opmer king, vond die kennis, want in dit land wordt eenvoudig NIET gestolen. Wel ongevraagd geleend en niet terug gegeven, wist ik uit ervaring, want bijna mijn hele rijkdom: pannen, borden, gla zen, lepels, maar ook ondergoed, dat ik argeloos bij de put op rek en lijn had gedroogd was na een paar maanden te rug te vinden bij de buren. "Hoe halen jullie het in je hoofd!" zei ik boos, "zo iets noem je op Java stelen!" Maar daar hadden ze nog nooit van gehoord. Wel, als ik soms wat nodig had, dan was ik wel zo vrij om het terug te "le nen"! Ze hadden op dat moment toch niet alles nodig. Ik zag een van de kin deren in een stuk ondergoed van me onder een boom zitten. Neen, dat had ik persé nooit meer nodig. Ik was ra zend, maar ergens toch weer niet. Mijn eigen schuld deze instelling, ik ben zo'n ontzettende Javaan, opgevoed met koerang adjar zus, koerang pantes zo, dit mag niet, dat moet niet, ik moet hier gewoon wat touwtjes lossnijden, vrijer leven, vrijer denken. Kijk naar de Bali nees, alles waar hij rekening mee moet houden zijn de goden en de toeristen en die willen bijna altijd precies het zelfde! Maar terug naar de kist. Op een ochtend werd ik laat wakker. De zon priemde door de spleet van mijn raampje aan de voorzijde, dus móést het al heel laat zijn. Idioot, het was over achten, wat mankeerde me? Op de veranda stond de kist als altijd. Maar het kleed erop lag scheef en het slot was weg. Ik opende de kist: al leen de boeken lagen er nog, de rest was weg. Ik liep om het huis heen. On der mijn raam, u weet wel zo'n opklap- raam datje met een stuk bamboe open- steunt en van binnenuit dicht kunt bin den (maar wat geen sterveling doet hier) lagen een hoopje opgebrande lu cifers. De dief had hier kennelijk op z'n gemak de boel bekeken. "U bent in slaap gemaakt," vertelde Roesli. "Ze verbranden iets en blazen de rook in de kamer en dan slaapt U vast en lang." Dat wist ik dan ook weer. Hij raadde me aan niet naar de politie te gaan, dus ging ik er toch heen, met loden voeten. Halverwege mijn huis en Den Pasar stond een modern, zakelijk uitziend ge bouw, de gevangenis. Altijd zag ik in de omgeving, maar ook elders arbei ders aan het werk, gras maaien, kuilen dichten, vegen. Ze hadden helderwitte kielen aan, op de rug PD in blauw. Ik dacht: "Die werken bij een Provisien Dranken zaak." Pas later vertelde men me dat het de gevangenen waren van de Pendjara Denpasar. Mochten ze dan zo maar los lopen? Ik zag ze no- tabene ook op de pasar in een warong zitten! O ja, waarom zouden ze 's mid dags niet present zijn op het appèl, het was in de PD heus niet slecht. En als je dan toch vrij was? "Wat hebben deze lui nu gedaan, waar zitten ze voor?" vroeg ik. "O, dit zijn meer politieke gevangenen. Want de Jap heeft destijds alle echte dieven en moordenaars meteen vrijge laten!" Dat was een fijne geruststel ling. Voor het eerst die nacht ging ik onrustig naar bed. De kist was leeg, daar waren ze dus op uitgekeken, maar wat lette ze om binnen te komen en mij om zeep te brengen? Ik sliep altijd met een paroet kelapa (klapperrasp) aan de rechterzijde van mijn bale-balé, die nacht legde ik er ook eentje aan de lin kerkant. Je kunt zo'n ding niet snel ge noeg bij de hand hebben, zo'n slaghout komt lekker aan, ik kan het ieder aan bevelen die bang is voor binnendrin gers! Ineens had ik de pé in, vreselijk de pé aan mezelf, omdat ik voor het eerst na 9 maanden bang was. Bespottelijk, om zo'n diefstal. En toen gebeurde het wonderlijkste van alles. Op een middag, een uur of twee, kwam het zoontje van de wasvrouw van de overkant naar me toe. Of ik even meewilde, hij wou me iets laten zien. Waarheen? Even maar mevrouw, U moet zelf zien. Ik volgde hem gedwee over het erf. Helemaal in de rechterhoek, vlak tegen het klapperbos aan, stond een verval len schuurtje op palen. Ik had het wel opgemerkt, maar er nooit aandacht aan geschonken waarvoor het diende, of er iemand in woonde. "U moet kijken," zei Mardi," hier woont Pak R." "Ik zou je danken," zei ik, "als Pak R. me ziet denkt hij dat ik wil ste len!" "Pak R. is naar Noesa Penida, hij komt pas morgen terug," stelde Mardi me gerust. Met tegenzin deed ik toch wat hij me vroeg. Ik trok het touw open waar het gammele deurtje mee dichtgebonden was. In de donkere, vochtige ruimte lagen wat goenizakken in een hoek. Een paar zakken waren gevuld, dicht gebonden met touw. Tussen de donke re vodden zag ik iets wits. Ik trok de zakken opzij, het wit werd een stapel tje lakens en kussenslopen. Er lagen schoenen, mijn schoenen, een gehaakt jasje, mijn jasje. Afschuwelijk, ik wilde niet verder kijken, voelde me als een betrapte inbreker. Mijn gevoel voor hu mor liet me faliekant in de steek en ik had zin om een deuntje te huilen. In ieder geval praten. Met wie? Met de wachtcommandant van de militaire post, vlak bij de gevangenis. Dat was een Indische jongen, hij zou me wel zeggen wat ik moest doen. "Ach," zei K. nuchter, "ze stelen in deze buurt als raven. Alles verkopen ze aan de smokkelaars bij Noesa Penida! Maakt U maar een lijstje van alle spul len die U mist en dan praat ik morgen wel met iemand van de politie die ik ken. Maar U moet niets laten merken aan Pak R. als U hem ziet!" Ik zou liever op mijn hoofd naar Sin- garadja gelopen zijn dan Pak R. onder ogen te komen. De volgende ochtend ging ik naar Sa- noer waar ik de hele dag op het strand bleef. Tegen mijn zin in, want ik heb aan niets zo'n hekel als aan bakken op het strand. Maar hier, met niemand om me heen dan de brabbelende golfslag, lees verder pagina 23 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 20