OP DE THEE BIJ MALABAR
op tjèleng-jacht. We gingen in het
struikgewas liggen dicht bij de "parit
mas". Het duurde niet lang of de "ba
bi hoetans" verschenen. Er was een
zeug met een stoet jongen bij. Een
leuk gezicht! Er knalden een paar
schoten en twee varkens waren er ge
weest. De anderen gingen er als een
haas vandoor. Die avond kregen we
een achterbout van een der geschoten
tjèlengs thuis gestuurd. Dat wildbraad
smaakte heerlijk en was 'n welkome af
wisseling in het dagelijks menu, waar
bij karbouwenvlees de hoofdrol ver
vulde.
Moeder zei altijd: "Sintang is vergeven
van de ongure binatangs". En dat was
inderdaad het geval. Slangen huppel
den vaak door de tuin. Ze hingen in de
bomen en kwamen ook vaak ons huis
binnen. Voordat we gingen slapen,
keken we eerst onder ons hoofdkus
sen, om te zien of er geen oelar onder
lag.
Eens toen mijn vader 's morgens vroeg
wilde gaan baden, vond hij tot zijn
grote schrik een oelar-sawah opgerold
in de badkamer liggen. Het geweer
moest er aan te pas komen om het
ondier onschadelijk te maken. Later
prijkte de huid van de slang als trofee
aan de wand van de achtergalerij.
In onze boomgaard hadden we veel
last van toepai. (boomspitsmuis) Ook
de kamprets zaten voortdurend aan
onze heerlijke vruchten. De toepai had
het voornamelijk op onze ananassen
begrepen. De slimmerds wisten deze
vruchten meesterlijk uit te hollen,
's Nachts schrokken we dikwijls wak
ker van harde klappen. Dat waren de
kalongs die tegen het gaas van de
ramen opbotsten. Op de zolder hoorde
je 's nachts vaak een lawaai van je
welste. Moesangs speelden daar krij
gertje.
En dan had je ook nog de laron-inva-
sies!
Na een regenbui kwamen de vliegende
witte mieren bij duizenden op onze
brandende petroleumlampen af. Moe
der zette grote kommen met water op
de tafels. Daarin ving ze de wriemelen
de massa weldra vleugelloze larons.
De bedienden beschouwden de ge
roosterde witte mieren als een lekker
nij.
Ik heb nu genoeg verteld over die "on
gure binatangs". Over de voortdurende
muskietenplaag en de talloze andere
insecten waar we steeds last van had
den zal ik maar zwijgen.
(wordt vervolgd)
In "Liedje van Verlangen" (Tong Tong
No. 15) schreef Plantersvrouw dat ze
bang was voor een bezoek aan een
onderneming bij een eventuele terug
keer naar Indonesië.
Mag ik even vertellen over ons bezoek
aan een theeonderneming in Augustus
van het vorige jaar?
Met een taxi die we geborongd hadden
voor de hele dag besloten we het Pen-
galengan gebied te bezoeken (vanuit
Bandoeng)
Via Tegalega en Bandjaran reden we
eerst naar het meer van Tjileuntja. Het
laatste gedeelte van de weg was
slecht, maar de prachtige uitzichten
maakten alles goed. In deze buurt
verbouwt het volk veel kool en dja-
goeng voor Bandoeng. Het hotel bij
het meer bestaat niet meer. Daarvoor
in de plaats enige eetstalletjes. Ook
was er nog gelegenheid om met een
motorbootje het meer op te gaan.
Na een gezellig praatje met een oude
gediende van het hotel Tjitere, reden
we een eind terug en toen de thee
tuinen in van de ondernemingen "San-
tosa" en "Malabar".
Wat een gewaarwording om na zeker
wel 25 jaren weer door een Preangerse
theetuin te gaan. De aanplant stond er
keurig verzorgd bij. Hoewel de onder
stammen kennelijk flink oud waren,
was de snoei heel goed bijgehouden
en was het geheel een lust voor het
oog. De heerlijke koele berglucht, de
vrouwtjes die net met de pluk naar de
fabriek liepen, druk pratende en lach
ende. de mooie Soendanese taal. Het
leek ons of de tijd had stilgestaan.
De Santosa fabriek konden we niet be
zoeken, maar we werden verwezen
naar Malabar, waar we meteen naar de
ontvangstkamer van de productie chef
werden gebracht. Binnen vijf minuten
werden we getracteerd op een kop
verse, geurige thee. We waren gewoon
vergeten hoe thee werkelijk kan sma
ken.
De bedrijfsleider, die zich als Andi in
troduceerde, was een en al interesse.
Waar we vandaan kwamen, hoe lang
we uit Indonesië weg waren geweest
etc. In het gesprek bleek n.b. dat hij
met mijn man op de Lagere School aan
de Sumatrastraat in Bandoeng was ge
weest. Toen was het ijs gebroken. Van
de Engelse taal gingen we meteen over
naar het Nederlands (Andi vond dat
makkelijker!), een tweede kop thee
werd binnengebracht en toen de fa
briek in. Alles draait, voor zover we
konden nagaan nog steeds met de ma-
chineriën uit de Holl. tijd. De bekende
geur in de flenskamers bracht weer
vele herinneringen terug. Maar de
flenstechniek is veranderd. Men heeft
de thee nu in grote troggen, wat vol
gens zeggen het proces bespoedigt
door grotere broeiingsgraad. Verschil
lende mannen doen de hele dag niets
anders dan de thee in deze bakken
omhalen. Een andere nieuwigheid, (te
ken des tijds) zijn de grote plastic
emmers waar de gedroogde thee in
wordt gedaan voordat de sortering
plaats vindt.
We kregen de indruk dat de kwaliteit
van de thee niet verminderd was, maar
zeker wel de kwantiteit, want er zat
maar 1 mannetje theekistjes dicht te
timmeren. Geen lopende band fabriek,
maar spijkertje voor spijkertje. Andi
vertelde ons nog dat de takjes van
de thee aan batikfabrieken worden ver
kocht voor kleurstof. Ik weet niet of
dit iets nieuws is of dat het vroeger
ook gebeurde.
Bij ons vertrek (na het gastenboek ge
tekend te hebben) stond zowat het hele
personeel voor de fabriek ons na te
wuiven. Komen er zo weinig belandas
op bezoek of is dit de ingeboren hor
mat aan gasten? Hoe het ook zij, we
waren wel een beetje "sedi" toen we
het keurig aangelegde voorerf afreden.
Zullen we ooit nog weer komen?
Het was zeker geen teleurstelling,
Plantersvrouw, het was een rijke er
varing, een van de vele die we opde
den tijdens ons bezoek aan Java na
vele jaren in Australië.
Pam Scaf
Van de Heer A. R. van Laar ontvingen wij nog bovenstaande foto van een paviljoen van
Hotel van Laar in Poerworedjo, waarvan zijn ouders van 1908-1930 de eigenaars waren.
Vacantiegangers op doorreis in Midden-]ava zullen prettige herinneringen aan het hotel bewaren!
15