PADANG EN OMMELANDEN
Ik schaam me niet te vertellen, dat ik
radeloos op m'n knieën zonk, biddend
om hulp en zie, daar kwam een der
jongens en de grootste gelukkig met
een tak; hij stak die uit naar onze
drenkeling, en gelukkig, zij kon erbij
en werd zo naar boven getrokken, toen
een hoge golf aan kwam rollen.
drinks. Daar aangekomen lieten we
Mevr. achter met de picnicmanden en
trokken verder ter verkenning van de
andere kant van 't eiland. Daar aange-
komen zagen we een rotsplateau steil
f afdalen naar zee, waartegen dreigende
1 branding witte koppen sloeg, nijdig
weer terug rollend om na 'n poos weer
beukend tegen de rotsen te slaan. Op
eens een gil en zagen we dochter Li-
que in zee op en neer deinend, en
grijpend naar puntige uitsteeksels. Wat
niet hielp natuurlijk. Wij verlamd van
schrik, rondkijkend naar ergens 'n do
de tak of iets om haar toe te steken,
maar er was totaal niets op die kale
rotsen.
Landschap bij Matoer, Sumatra's westkust.
Bij het ophalen van herinneringen uit
Padang, kreeg ik de geest over me
en hierbij de volgende stories uit Pa
dang, en F. de Koek, hoofdplaats van
de Pad. Bovenlanden; met de Pad.
Benedenlanden heette dat gewest
vroeger Westkust van Sumatra.
Ik kwam er ongeveer 1908-1910 over
Solok van Kotta Radja (Atjeh's hoofd
plaats); weet daarvan niet meer, dan
dat ik geboren ben vlakbij KR. te
Tjot-Matjan, dat toentertijd een bivak
legerde.
Padang, met zijn prachtige, brede
stranden, met zijn Soos "Laoet", of wel
Soc. "Ons Genoegen", met toendertijd
de enige zwevende dansvloer, met een
ruim terras met uitzicht op zee van
waar, heerlijk afkoelend van 'n dans,
men de horizon kon afzoeken naar 'n
komend of verdwijnend schip, want de
Rott. Lloyd deed vroeger de haven
van Padang wel aan. Kijkt men dan
zittend op dat terras naar links, dan
verheft zich daar een top van onge
veer 300 m. hoog, onze beroemde
Apenberg, waar een leger van apen
woonde. Die Apenberg is het uiterste
puntje van de Bukit Barisan, een ge
bergte, dat Sumatra over de hele leng
te in tweeën snijdt. En aan de voet
een rivier, de Moeara; ik dacht een
zijarm van de machtige Batang Hari,
die van de Anai-Kloof komen moet. De
keren, dat we die Moeara hebben over
gevaren! De berg op, langs de Sein
paal van welke plek we een mooi pa
norama zagen van de laagvlakte, langs
de rivier de handelshuizen, waar langs
de trein reed, weer ergens anders twee
massieve graven, waarin hoge Engel
sen moesten zijn begraven, die tijdens
Raffles aan de Westkust gedetacheerd
lagen. Verder gaande daalden we dan
af naar het strand, langs bochtige
paadjes, aan weerszijden onafzienbare
lantanastruiken of klappers, pala en
kruidnagelbomen; alles kriskras in
Gods vrije natuur en ook vrij voor ons
kinderen om af te rukken jonge pala,
en lekker gulzig bijten in dat harde
vruchtvlees, soms lelijke gezichten
trekkend door de wrange smaak. "Moet
je maar niet zo rakoes zijn," zeiden
de ouderen in het gezelschap.
Ik herinner me dan ook dat genieten,
voor zover we als kinderen genieten
konden, van de doorkijkjes op plekken
blauw van de Ind. Oceaan, op elk punt
een andere schakering van blauw en
als een Fata Morgana verschillende
eilanden, grote en kleine dichtbij of
veraf Neen, zeg ik nu, ik geloof niet,
dat ergens deze prachtige gezichten
geëvenaard kunnen worden door Ha
waii, Bermuda, ik noem maar wat.
We daalden dan af om verder te kun
nen gaan over weer een lager gebergte
naar Emmahaven, maar als de tijd gun
stig was, bleven we op dat mooie
strand en liepen pootje badend naar
Pulu Pisang Ketjil, dat binnen bereik
was. We moesten wel zorgen niet over
vallen te worden door vloed en gingen
dus op tijd daar vandaan.
Eens huurden we 'n vissersprauw met
een bujung, zoals de katjong daar ge
noemd werd, om voor ons de zeilen
te hanteren, en voeren naar de Grote
Pulu Pisang. We waren met ons velen,
jongens en meisjes en Mevr. von Lie-
benstein was onze gastvrouw.
Op naar P. Pisang Gadang! Enkele
tuinjongens waren gepakt en gezakt
met manden met lekkers en koffie en
Zo uitbundig en joelend als we wegge
wandeld waren naar de andere zijde
van het eiland, zo doodstil kwamen we
terug, zodat onze gastvrouw vroeg, wat
of ons scheelde. Toen moest het hoge
woord eruit, en inplaats van blij te zijn,
voer zij tegen ons uitextra tegen
deze drenkeling en 't meest nog tegen
haar oudere broer. Enfin we kropen in
onze schulp na die schrobbering, maar
slechts voor een moment. We kregen
toen allen opeens honger, vergaten de
doorgestane schrik en zoals kinderen
zijn, maakten pret en jool, toen we op
al dat uitgestalde lekkers mochten aan
vallen. Er was van alles, lemper, Ion-
tong, ketupat en lamang (DE lekkernij
van Padang) en weet ik wat meer!
In de straat, waar ik toen woonde heb
ik een natuurverschijnsel meegemaakt,
om nooit te vergeten. Ik was vriendin
van de dochters van onze overbuur
man, Controleur Hondius van Herwer
den, en logeerde daar t.g.v. verjaardag
van Mevrouw op 16 mei. Heel vroeg op
die datum werden we wakker gemaakt
en ging de hele familie midden op
straat staan genieten van de Komeet
van Halley. Neen, maar! Recht boven
onze hoofden hing hij, de kop nog ver
borgen achter de Bukit Barisan in 't
Oosten en uitwaaierend de staart over
die halve hemel wegzakkend in zee,
we konden dat niet zien, want dé Soos
stond in de weg. Wat was dat machtig,
mysterieus vooral, toen op de 28ste
mei ik de hemel afspeurend de komeet
weer zag als 'n onnozel lichtpuntje tus
sen de ontelbare andere, doch met en
kel een kleine buntut er achteraan
wapperend.
Ik zou zo nog tijden door kunnen gaan,
want opeens kropen me namen tevoor
schijn uit m'n "goedang" - onderbe
wustzijn, o, zoveel namen. Gek, dat je
ze toch niet vergeten bent; fam.
Schleenstein, fa. Ross Martherus in de
lees verder volgende pag., 1e kol. onderaan
12