KIMM Indische spekkoek van de beste voetballers, zo niet de beste, van B'masin. Hij speelde, als ik mij niet vergis, middenvoor bij B.V.V. (of was het B.V.C.?). De jongelui waren er vast van overtuigd, dat hij in het Nederlands elftal gekozen zou zijn als hij in Holland zou hebben gevoetbald. Andere clubs waren een Chinese (Tiong Hwa?) en een Indonesische (Boemi Poetra). Van deze laatste club werd door velen op blote voeten ge speeld. Soms kwam er wel een elftal uit Java op bezoek, dat dan speelde tegen een vertegenwoordigende ploeg van B'masin Eekhout was in dat elftal natuurlijk de ster. Het was vooral voor de voetballende jeugd een enorme be levenis zo'n wedsrijd tegen zo'n sterke Java-ploeg bij te wonen, al was het weieens teleurstellend te moeten er varen dat de bezoekers ons idool Eek hout vaak aardig in bedwang wisten te houden. Om weer op de school terug te komen: de leerlingen bestonden ook in mijn tijd uit een mengelmoes van landaarden. Er waren zeer veel Chinese en Indone sische leerlingen en de Nederlandse (zowel totoks als Indo's) vormden de minderheid. Die samenstelling drukte natuurlijk een bepaald stempel op de school, wat vooral bij de taalles bleek en waarvan het volgende voorval ter illustratie mag dienen. Wij waren bij een taalles bezig met de Nederlandse spreekwoorden en zegswijzen. U kent dat wel: het begin van een spreek woord stond in het taalboekje en de leerling moest dan het ontbrekende deel aanvullen. Een Chinees meisje had de beurt en las: Waar het hart van vol isen zweeg toen in alle talen. Ze had er kennelijk geen flauw idee van wat er op de plaats van de stippeltjes moest staan. Meneer Stam wilde haar wel op weg helpen en maakte ervan: waar het hart van vol is looptMaar dat verduidelijkte de zaak voor het meisje allerminst. Stam ging nog iets verder en maakte ervan: loopt de mondToen wist het meiske het wel en voltooide de zin stralend met: vol tanden. Stam had het niet meer, maar typisch voor de klas was, dat maar weinigen begrepen waarom hij en enkele andere leerlingen zo'n plezier hadden. Volledigheidshalve moet nog vermeld worden dat het betrokken meisje een van de pienterste van de klas was, maar zoals vaak, was het Nederlands voor deze categorie leer lingen een zware last, waar Stam ook duidelijk begrip voor had. Eén gebeurtenis op school maakte een grote indruk op mij. Er was een jongen in één van de lagere klassen, die er doorgaans vrij smerig bij liep. Het was het zoontje van rasechte Hollandse ou ders, - de vader was meen ik brigadier in het leger - die het kennelijk met de zindelijkheid niet al te nauw namen. Stam maakte herhaaldelijk, op de hem eigen luidruchtige wijze en dus voor iedereen hoorbaar, aanmerkingen hier op, wat wij wat zielig voor die jongen vonden, daar wij, wellicht onbewust, Stort 12,op giro 158225 en U ontvangt een spekkoek van ca. 500 gram, in speciale verpakking, franco thuis. "KIMM", Joh. Verhulststraat 98, Amsterdam-Z. Tel. 020- 72 84 61 wel begrepen dat de fout vooral bij de ouders van die jongen moest liggen. Maar hoe dan ook, op een dag toen de jongen met een paar pikzwarte benen op school kwam, liep bij Stam waarschijnlijk de gal over, want in de "uitspanning" liet hij door de "sekola" een grote emmer water met borstel en zeep aanrukken, trok zijn toetoep uit en poetste, eigenhandig, de benen van die jongen in het bijzijn van de hele school. Ik betwijfel of deze stunt peda gogisch helemaal verantwoord was. Maar genoeg over de school. Een tochtje naar het "apeneiland" was inderdaad 'n uitje in B. masin. Een an der was om bij volle maan in een tambangan te gaan varen op de rivier. Ik vond dat altijd maar wat griezelig, want er zaten nogal wat krokodillen, zo als v.d. Sch. al memoreerde. Tijdens een van die tochtjes hoorde ik steeds geklots in de omgeving van de boot en toen ik de roeiers vroeg wat dat was kreeg ik het laconieke antwoord: ah, boeaja sadja. Van dat moment af was de lol er voor mij wel goed af. Vermoe delijk was het maar een mopje van de roeiers, want anders zou men dergelij ke tochtjes toch niet geregeld maken. Een ander tochtje dat Zondags wel ge maakt werd was naar Martapoera, naar de diamantslijperijen. Zoals bekend werd, en wellicht wordt, er in die streek diamant gevonden. Ook in mijn tijd waren alle huizen in B'masin van hout en stonden op palen. De dakbedekking bestond uit dunne houten plankjes, z.g. "sirappen". De enige stenen gebouwen waren het kan toor van de Javasche Bank en het daar naast gelegen woonhuis van de agent van die Bank. Onnodig te zeggen, dat al die houten huizen zeer brandgevaarlijk waren. Dat merkten we heel goed toen er eens in de Chinese winkelstraat, die zal zoals gebruikelijk wel Pasar Baroe genaamd zijn geweest, op een avond brand uitbrak. Het was onmiddellijk een geweldige vuurzee, die de huizen aan beide zijden van de straat in vlam zette en zich met grote snelheid steeds verder uitbreidde. Er was vrijwel niets tegen te beginnen, want de brandweer bestond in die tijd uit een vrijwilligers- korsps onder leiding van enige Europe se ingezetenen. Allen waren niet meer dan goedwillende amateurs, die boven dien moesten werken met materiaal dat nog leek te stammen uit de tijd van Jan van der Heyden. Het bluswater moest met mankracht uit de rivier worden ge pompt en dat leverde, ondanks alle goede wil, niet veel meer op dan een paar miezerige waterstraaltjes die hoegenaamd geen effect hadden op het vuur. Toen de brand tenslotte het postkantoor in de as dreigde te leggen, besloot men tot meer radicale maat regelen en werden een paar huizen tegen de grond gehaald voordat die zouden gaan branden en daarmee was het gevaar voor uitbreiding geweken, ledereen liep natuurlijk uit om het schouwspel gade te slaan; het was indrukwekkend maar vooral ook angst wekkend omdat de brand zich zo snel uitbreidde. Voeg daarbij nog het gehuil en gejammer van de vrouwen en kin deren die hun huizen en bezittingen vernietigd zagen worden zonder dat er iets tegen te doen leek en het zal dui delijk zijn, dat een en ander een diepe indruk op mij maakte. Zoals gezegd woonden we maar een jaartje in B'masin. Als jongen vond ik het daar best plezierig. Je had een enorme vrijheid, je kon voetballen, varen op de vele slootjes, vissen enz. Wat wil je nog meer op die leeftijd. Er was wel geen achterland met moge lijkheid voor weekend uitstapjes, maar dat was een begrip dat in die tijd niet of nauwelijks bestond, vooral niet in de z.g. buitengewesten, dus werd dat gemis ook niet gevoeld. Ons verblijf op B'masin eindigde zoals het begon: nl. in het hotel. Maar dat was een veel beter hotel dan een jaar tevoren. Enige maanden voor ons ver trek was er nl. een gloednieuw hotel gebouwd, vlak bij de Coenbrug over de Martapoera-rivier, dat het oude hotel verving. Het hotel had een eigen royale waterinstallatie met een semi- waterleiding naar de kamers: kortom, naar B' masinse begrippen bood dit hotel het summum aan modern com fort. Hoe het hotel heette weet ik niet meer, maar het zou mij niet verwonde ren als men het Grand Hotel gedoopt had. De tocht met de K.P.M. boot van B'ma sin over de Martapoera-rivier en de Barito, via de zandbank aan de mon ding van de laatste, werd zo goed be schreven door de heer v.d. Schalk, dat ik slechts in herhaling zou vervallen indien ik, uit mijn herinnering puttend, daarover zou vertellen. F. H. J. Bal 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 15