Herinneringen van een Journalist
uit Tempo Doeloe
16
De kranten- en de toneelwereld in
Batavia aan he begin van deze eeuw.
De tijd die schrijver dezes in Indië
doorbracht, nl. van 1909 tot 1913, zul
len de meeste lezers van dit blad zich
wel niet meer kunnen herinneren. Ik
begon, zoals men toen zei, als present-
kaasje, d.w.z. dat ik in Klaten sollici
teerde bij de hoofdadministrateur van
de zgn. "Kongsi Van der Wyck" en dat
die mij toen zei, dat er geen vacature
was. Toen ik echter een aanbevelings-
schrijven overlegde van de oud-G.G.
Van der Wijck en van Henry van der
Wyck, de directeur-generaal van de
Kongsi in Nederland, toen zei de hoofd
administrateur mij, dat er dan natuurlijk
wel een vacature was. Deze Van der
Wyck's waren twee van zes broers die
destijds alle zes de hoogste posities
bereikten. Ter kenschetsing van de
deftige verhoudingen, die toen in Indië
bestonden, diene, dat een derde van
deze broers gouverneur van Atjeh was,
toen hij tot legercommandant werd be
noemd. Hij schijnt Atjeh niet zo bijzon
der te hebben op prijs gesteld. Altans
volgens het verhaal zou hij gezegd
hebben, dat wanneer hij ooit uit Atjeh
wegkwam, hij heel Atjeh zijn blote der
rière (hij gebruikte een ander woord)
zou laten zien. En zoals het toen in
Indië ging, was er direct iemand, die
tegen wedde. Dat wou hij wel s zien!
En ziet, toen het schip met de nieuwe
legercommandant onder het spelen van
het Wilhelmus Atjeh's kusten vaarwel
zei, toen zou Van der Wyck heel Atjeh
zijn blote g.t. hebben laten zien.
Ik bleef op Oost Java maar korte tijd.
Ik heb nooit goed alleen kunnen zijn
en ik was op het tabaksland in Tempel
20 minuten in een karrejte van de
naaste buurman verwijderd en, aange
zien ik natuurlijk niet direct Javaans
kon pratenKortom ik had ook nog
een aanbevelingsschrijven voorde
hoofdredacteur van de "Javabode in
Batavia Uit die tijd zal ik echter altijd
met belangstelling terugdenken aan
Joqja, aan Jogja, waar de dames toen
noq in sarong en kabaai naar de pasar
qinqen, waar in de voorgalerij van het
oude hotel "Jogja" nog de beroemde
vierkante fles stond, waar op de soos
nog de tali api werd gebruikt en vooral
aan het verkeer naar en uit de kraton
lanqs de reuzewaringin, waarop men
vanuit de soos zo'n uitstekend gezicht
had, tenslotte zeker niet in de laatste
plaats aan het hoffeest bij de su tan,
dat ik het voorrecht had, mee te maken,
waar ik de geweldige elegantie en de
lenigheid van alle Javaanse deelnemers
aan dat feest mocht bewonderen.
Het werk, dat ik bij de "Javabode te
doen kreeg, behoorde tot het interes
santste, dat ik in mijn leven gedaan
heb. Ik kreeg n.l. iedere morgen de
Reutertelegrammen en de telegrammen
uit Nederland en moest daarbij het
commentaar schrijven. Het begon ech
ter ook onder enigszins slechte auspi
ciën. Naast de "Javabode" bestond
nl. in mijn tijd "Het Nieuws van den
Dag voor Nederlandsch Indië onder
hoofdredactie van Karei Wijbrandts,
welke Wijbrandts niet alleen grondig
het land aan de "Javabode" had, trou
wens ik geloof wel aan de meeste
concurrerende bladen, maar van het
begin af aan ook direct aan mij. Hij
was nl. een uitgesproken vijand van
alles, wat militair was en ik was voor
dat ik naar Indië kwam secretaris ge
weest van het hoofdbestuur van "Onze
Vloot", van een vereniging dus, die
propaganda maakte voor een sterke
vloot. De heer Wijbrandts, d.w.z. Karei
over zijn broer Gerrit zal ik het later
hebben, was een zeer merkwaardig
man, ik geloof een heel interessant
man, met, geloof ik ook, een soort min
derwaardigheidscomplex, ik zeg ge
loof, omdat ik, helaas, voor mijn fat
soen nooit kennis met hem heb kunnen
maken. Hij en zijn broer hebben mij nl.
van het eerste begin af aan uitgeschol
den en belachelijk gemaakt. Hij noem
den mij altijd de waterige Zwollenaar,
waterig was duidelijk: vanwege "Onze
Vloot", maar in Zwolle ben ik maar
eens van mijn leven (later) een paar
uur geweest. Ik deelde de eer van deze
scheldpartijen met mijn collega Dirk
Verbeek, later directeur van het Resi
dentietheater en met zeer veel hoge en
lagere officieren, waarvan toen nog
enkele leefden uit het heldentijdvak
van ons leger in Indië, onder wie de
generaal Van Daalen, die in mijn tijd
legercommandant was.
Dat de Engelse ziekte, die thans zo n
grote verspreiding in Nederland gekre
gen heeft, toen al, ook buiten Deli, in
Indië heerste, moge blijken uit het feit,
dat, toen er in die dagen sprake was,
dat Lord Kitchener een bezoek aan
Indië zou brengen, heel wat mensen in
mijn omgeving er ernstig over spraken,
dat in dat geval de grote Van Daalen
toch wel zijn ontslag als legercomman
dant zou moeten nemen, omdat men
Kitchener toch niet door een sinjo kon
laten ontvangen. In verband daarmee
en ook in verband met dingen, die in
de laatste tijd naar aanleiding van de
opvoering van "De Stille Kracht be
weerd werden, zou ik willen opmerken,
dat ik in mijn Indische tijd op Java er
nooit iets van gemerkt heb, althans
niet in wat men vroeger goede kringen
placht te noemen, dat men mensen van
gemengd bloed als minderwaardig be
schouwde. Er waren natuurlijk de to
toks, die in Indië plotseling door het
feit, dat zij een blanke huid hadden,
meneer werden, die ook tegen de In
lander soms schandelijk konden op
treden, maar, afgezien van de zoeven
aangehaalde gevallen van Engelse
ziekte, kwam dat in goede kringen niet
voor. Men lachte wel eens om het lip-
lappentaaltje van lagere klassen, maar
dezelfde mensen zouden ook plat-
amsterdams sprekende mensen hebben
uitgelachen en stellen ook nu geen
prijs op de taal van radio en televisie.
Wij hadden een goede vriend, die we
Black noemden, omdat hij zo zwart
was. Daar was echter geen grijntje
kwaad bloed bij. Ook wisten de be
schaafde totoks zeer wel, dat de be
schaafde Indische mensen heel wat
mooier Nederlands spraken dan dik
wijls in Holland het geval is.
Aan de "Javabode was toen hoofdre
dacteur de heer Doeff, een oud-ambte
naar en een 100%ige heer, die echter
daarom misschien wel een beetje bang
was, zich aan koud water te branden.
Contacten met mensen zoals de ge
broeders Wybrandts liet hij dan ook
liever over aan dei minores zoals Ver
beek en mij. Ook herinner ik mij, dat
ik op een gegeven ogenblik een niet
zeer vleiende critiek had geleverd op
het spel van een Nederlands toneel
gezelschap, dat toen in Indië vertoefde.
In verband daarmede kwam toen de
administrateur van het gezelschap, de
heer Billé een bezoek aan het blad
brengen. Volgens de zeden van de
toenmalige Indische journalistiek had
den wij die heer Billééé genoemd, om
dat wij sterk vermoedden, dat dat
streepje op die e er eigenlijk niet thuis
hoorde. Enfin de heel Billé kwam op
bezoek en vroeg naar de schrijver van
het artikel. De heer Doeff die als hoofd
redacteur voor alle artikelen verant
woordelijk was, echter waagde zich
niet aan iemand met zo'n verdachte
naam en wees angstig naar de onder
getekende, die toen de verantwoorde
lijkheid in dit onplezierige geval te
dragen kreeg.
De "Javabode" was het blad voor de
ambtenaren, officieren en in het alge
meen van de toeans besar, het Ba-
taviaasch Nieuwsblad voor de In
dische mensen en het "Nieuws van den
Dag voor hen, ja, die hielden van, zeg
gen we, een soort Vredeling-taal.
In de tijd van mijn redacteurschap van
de "Javabode" viel ook het bezoek aan
Indië van de grote toneelspeler Brond-
geest, die echter daar kwam als vlie
ger, in verband waarmede hij o.a.
schrijfpapier had met het hoofd Issy-
les-Moulineux een vliegveld destijds bij
Parijs. Het ongeluk wilde echter, dat
hij in Indië, waar hij kwam om demon
straties van zijn vliegkunst te geven,
niet van de grond kwam, in verband,
waarmede Karei Wijbrandts, die niets
van hem moest hebben, omdat hij oud
officier was, hem in zijn blad Grond-
beest noemde.
Intussen, waar Brondgeest niet van de
grond kwam, kwam hij al spoedig op
de gedachte, in Indië, waar men toen
nog geen toneelgezelschap had, een
amateurgezelschap op te richten, waar
in hij natuurlijk de hoofdrollen speelde,
zoals Napoleon in "Madame Sans
Gêne" en Célestin in "Mammsell Ni-
touche". Dirk Verbeek en ik werden
(zie volgende pagina)