HERINNERINGEN VAN TANTE LIES
OVER IJSKISTEN, IJSKASTEN, SPÈN EN EETKAMER
Toen mijn ouders in 1926 in Serang woonden, hadden ze een frigidaire die ze
van de resident hadden overgenomen toen die met pensioen ging
In 1928 kochten mijn ouders in Meester Cornelis al zelf een nieuwe frigidaire en
deqenen die van verlof terugkwamen namen een frigidaire mee uit Europa. De
andere families die het niet konden doen lieten bij de Chinese meubelmaker een
qrote kist van djatihout maken, metende IV2 x 1V2 meter en 1 meter hoog of lager
naar smaak. Deze kist was bekleed met zink. Tussen het hout aan de binnenkant
dus en het zink werd deze flink aangevuld met zaagsel. Ook het deksel was be
kleed. Onder de kist werd een gat geboord van 2 cm middellijn, om het gesmolten
ijswater door te laten en daaronder op de vloer, want de kist stond op P°°tjes
van 10 cm op een emaille bak. Deze werd elke morgen geledigd. In die kist deden
we dan qrote blokken ijs, die we van de ijsfabriek konden kopen, 1/2 of 2 cent
per Kg. Het waren blokken van 10 kg. De dranken werden hier dan tussen
het ijs gekoeld.
Als er zieken waren hadden we een
ronde ijskap van rubber 25 cm mid
dellijn, met een aluminium schroefslui-
ting. Het ijs werd stuk geslagen tussen
de plooien van een schoon oud servet
en hiermee werd de ijskap gevuld.
Zij die ze niet hadden, verzorgden hun
koortspatiënten met geraspte witte la-
boe die ze in een servet gewikkeld op
het hoofd legden om de koorts te laten
zakken.
(Ik geloof dat de herinnering tante Lies
hier even in de steek laat: laboe aer
(witte laboe, zeer vochtrijk) werd ge
raspt en het raspsel perste men door
een zakdoek uit. Het vocht, afschuwe
lijk flauw van smaak werd drie maal
per dag gedronken. Deed de koorts
radicaal zakken. Laboe werd nooit
uitwendig gebruikt).
Naast onze eetkamer hadden wij een
spèn oftewel voorraadkamer. We had
den daar een 4 pits-gaskomfoor staan,
en twee kasten waarvan de achterwand
bestond uit fijn vliegengaas zoals ze
die nu nog gebruiken in de zomer als
het erg warm is. Ook wij hadden gaas
horren voor de deuren en ramen over
dag en 's avonds sloten we de deuren
en ramen met luiken.
Op de plantages hadden wij in 1930
ook al frigidaires, maar deze werkten
met een agregaat omdat de stad Ba
tavia 125 volt had en de onderneming
220 volt. Dit agregaat had ik ook op
mijn elektrische naaimachine.
In de spèn had ik mijn dagelijks servies
en dagelijks gerozilver. In de spèn had
ik ook een ijskist, speciaal voor mijn
bedienden, voor hun drinkwater en
eten, dit konden zij zelf regelen. In de
grote eetkamer van 18 x 18 meter had
ik een frigidaire, 1 dressoir met mooi
Rosenthal servies en een sèvre voor
feesten. Een 12 persoons djatihouten
bewerkte cassette was er, gevuld met
echt zilver ook voor feesten, en al het
kristal servies, wijnglazen en fijn
theeservies; Mops heeft daar nog een
paar dingen van overgehouden. Be
halve onze ronde marmeren eettafel
en stoelen stond er ook een zitje van
gebeeldhouwd Madoera, waar we na
het tafelen wat koffie bleven drinken,
terwijl de djongos de tafel opruimde.
In de spènkast hadden we leuke stop
flessen gevuld met droge sambal go-
rèng, dendeng, s.g. tempée en s.g. kret-
jek, alles kering dus. Verder ook abon,
seroendeng en s.g. kentang. Deze
voorraadjes werden steeds door onze
kokki aangevuld. Want als we gingen
eten werden kleine schaaltjes met deze
droge lekkernijen gevuld. Grote bus
sen met kroepoek en emping hadden
we altijd in de spèn.
Het fruit werd even voor het eten
verzorgd, zoals vruchtensla die wel in
de frigidaire werd gekoeld. In de
spènkast werden ook al die heerlijke
koekjes voor bij de thee bewaard. Deze
maakte kokki om ongeveer 3 uur n.m.
klaar. Om 4 uur gingen we baden,
daarna theedrinken. Dan stonden klaar:
kwee talam of kwee lapis, of kwee
klepon, boegies, of boeboer soem-
soem of getoek oebi, pisang goreng
of oebi goreng of ketan, enfin, keuze
genoeg! We hadden elke dag wat an
ders, 's Morgens aten we brood, 's
middags rijsttafel compleet. Met drie
soorten vlees of kip of vis, drie soor
ten natte gerechten en 3 soorten droge
gerechten. Later was van alles maar
één soort maar we aten even lekker,
's Avonds aten we dan aardappelen,
vlees en groenten, met een voorge
recht zoals sla of soep, en als nage
recht toe pudding, koud of warm, of
ijs.
Toen mijn ouders in 1918 naar Palem-
bang gingen, waren daar nog geen
paarden of koeien. Deze brachten mijn
ouders voor eigen gebruik mee. Ons
Wit Australisch paard werd door de
gemeenschap geleend bij feestelijkhe
den zoals het Sint-Nicolaasfeest. Dan
kwam Sint op onze "Poetih" gezeten
naar de soos waar de kinderen al
waren. En wij kinderen mochten niet
laten merken dat het ons paard was!
Melk nam de resident en ass. resident
van ons af. Mijn ouders verkóchten
echter geen melk, omdat vader gou-
vernements-ambtenaar was, maar ze
kregen hiervoor in de plaats veevoer
cadeau ter waarde van de melk die ze
leverden. We hadden een aardige re
sidentsfamilie, residènt Hens. Ook een
aardige burgemeester, Le Coq d'Ar-
mandville, met wie we erg bevriend
waren door de kinderen. Deze waren
onze schoolkameraadjes. Toen vader
Tros Televisie belooft ons een
serie van zes dramatische stuk
ken waarin mystiek en mysterie
een onderdeel zijn. Het eerste
stuk zou zich in India afspelen,
maar het leek aantrekkelijker er
Indië van te maken, gezien de
"Stille aantrekkings-Kracht". De
jonge Amerikaanse regisseur
John Hartnett kwam ons kantoor
binnenvallen voor een paar echte
klamboehaken. "O mijn hemel,"
zei ik "Pleuni strikes again!"
(Pleuni gaat weer te keer!) Maar
neen, het bed en de klamboeha
ken waren belangrijk omdat het
gaat om close-ups van een slang
die in bed kruipt, etc. etc. Nu,
gelukkig kon ik hem aan een
paar fraaie ouderwetse haken
helpen. Verder ging Hartnett
nog meer licht opsteken bij het
Museum voor Land en Volken
kunde over allerlei zaken die met
de keuken te maken hebben. Dat
resulteerde in uitgebreide infor
maties van de moeder, van een
vriendin van de dame van het
museum. Dat verhaal kregen wij
ook voor ons blad.
Intussen heeft de Tros de serie
alweer van December naar voor
jaar 1975 verzet, U weet hoe dat
gaat. Op de Stille Kracht hebben
we ook 9 maanden gewacht. Dat
schijnt de geijkte tijd te zijn!
ons drie zusjes in 1920 naar Holland
bracht naar het pensionaat in Heythu-
sen, nam de controleur van Palembang
onze koeien over, want hij woonde
buiten de stad en had een groot erf
en kleine kinderen. Vooral op de plan
tage, toen ik zelf al een huishouden
had, was de Europese gemeenschap
erg prettig. De dames kwamen bij ons,
omdat mijn man administrateur was,
gaven op wat ze nodig hadden, want
één keer in de week reed de postauto
naar de stad en bracht alles mee, wat
wij nodig hadden aan blikjes eetwaren,
post en koeienvlees. Op de plantages
was alleen karbouwenviees te krijgen.
Wij bakten wel ons eigen brood, taar
ten en koekjes. Toen konden de dames
nog echt koken en bakken en we waren
handig met de machine en de naald.
We handwerkten veel, b.v. borduren,
haken, breien, frivolitée. Zelfs leerbe-
werking leerde ik hen om ze bezig te
houden. Het leer kregen we van mijn
man, hij was een jager, dus zwijnen-
vellen genoeg. Deze lieten we looien
bij Wonotjolo, Soerabaja of bij een
Garoetse Chinese leerlooierij. Alleen
de looikosten moesten de dames zelf
betalen en dat was maar een schijntje.
Nu ik dit alles heb geschreven, krijg
ik een beetje verdrietig gevoel. Maar
toch ben ik blij dat ik dit echt heb
mogen meemaken. De mensen waren
toch zo lief. Onze kokki Sarni, chauf
feur Djoemat en baboe Ijem.
Tante Lies.
20