INDISCHE
OVERLEVERINGE
ik
Over Verschijningen, Spoken en Andere
Griezelige Dingen
Waarover Annie Larmoyeur Vertelt
Tainaloehoe,
de heks van Ambon
«èï^yejfcs^SBfffaifera&t ,de lel|Jke
Wiê js' ,maar
door LARMOYEUR
"Voor spoken hoef je nooit bang te
zijn, alleen voor levende mensen," zei
mijn moeder altijd als ze mijn aarze
ling bemerkte om naar de badkamer
te gaan als het al donker was. Die bad
kamer lag op het eind van een ver
schrikkelijk lange overloop. Daarachter
lag nog een stuk pikdonkere tuin met
een sinistere kolangkaling boom. Daar
in huisde, volgens onze kokki, al jaren
een pontianak. Dit afschuwelijke wezen
met gat in de rug was er niet altijd,
maar ze kon wel eens toeslaan als
ze er toevallig was en als ik toevallig
laat nog mijn voeten moest wassen.
Natuurlijk is mijn angst onnodig ge
weest, ik ben altijd heelhuids met scho
ne voeten (nou ja, schoon, voor zover
je in een halve minuut stoffige kaki's
schoon kunt krijgen) in huis gekomen,
hoewel ik haar BESLIST ENKELE MA
LEN HEB ZIEN ZITTEN. Een mager
wijf met lange stakige armen en slier
ten haar die op luchtwortels van een
boom leken, vurige ogen starend op
me gericht (misschien ook op mijn
vuile voeten), maar nooit heeft ze me
besprongen.
Zijn we als kind volgestopt met spook
verhalen? Ja, niet door ouders, maar
altijd door bedienden, soms oude tan
tes, wildvreemden van wie je bij toeval
iets hoorde. En als je iets vaag gehoord
had, wilde je het precies weten. Je ging
aan die en die vragen en dan kwam
tenslotte de hele aap uit de mouw en
dat was zo verschrikkelijk dat je 's-
avonds je hoofd onder je kussen stop
te en voor geen goud in het donker
durfde te kijken. En tegen de tijd dat
het schrikbeeld vervaagd was, kreeg
je wel weer een ander verhaal. Over
een nog veel erger gendroewo of pon
tianak of momok.
"Als je er aan wilt geloven, bestaat
het," zei Ma streng, "dus geloof maar
alles, dan heb je helemaal geen leven
meer!"
Weet U wat nu het vreemde is? Als we
toen niets geloofd hadden, dan zouden
we het saaiste, fantasie-looste leven
gehad hebben dat je je denken kunt.
O wat ben ik dankbaar dat ik alles
geloofde, dat mijn hart in mijn keel
heeft geklopt, en ik mijn benen zo slap
heb gevoeld dat ik geen stap kon ver
zetten. O, wat een heerlijke afschuwe
lijke verbeelding. Of waarheid. Voor
mensen hoefde je toen niet bang te zijn,
daarom moesten spoken maar voor de
spanning zorgen.
Annie Larmoyeur werd in 1901 in Win
schoten geboren. Hollands meisje dat
in de 30-er jaren als onderwijzeres naar
het verre Indië trok. Ze was werkzaam
in Soekaboemi, Magelang, Menado,
Makassar. Was op die laatste plaats
hoofdonderwijzeres, werkte ook buiten
de school, want het volk had haar war
me belangstelling en ze was dol op
folklore waar ze een serieuze studie
van maakte.
"Het werpt een scherp licht op de
denkwijze der bevolking en het komt
mij in alle bescheidenheid voor, dat
de kennis ervan ook belangrijk is voor
degenen, die geroepen zijn om de be
langen van het Indische volk te dienen".
Daarom tekende ze alles op wat ze
hoorde van haar kinderen op school,
collega's, bedienden, mensen met wie
ze buiten kennis maakte. Hoewel zelf
een echte Hollandse, ging haar belang
stelling juist uit naar datgene wat door
Europeanen meestal met minachting
als "dat bijgeloof" werd weggewuifd.
Annie Larmoyeur kwam tot de erva
ring dat bijgeloof en geloof in Indië
twee streng gescheiden zaken zijn, dat
het een, het andere niet uitsluit. Ge
lovige Christenen en Mohammedanen
die hun godsdienst nauwgezet beleden
en toch geloofden aan spookverschij
ningen. Omdat het hen eenmaal zo
verteld was door grootouders, ouders
en voorkwam in de geschiedenis van
hun desa of_stad.
"Overleveringen zijn maar een uiting
van het rijke geestesleven van de be
volking van Indië. Maar ze gaan in be
tekenis ver uit boven de volksverhalen
van Europa. Ze zijn in de eerste plaats
veel algemener; het zijn geen vertel
lingen uit oude tijden, toevallig in een
lees verder volgende pag., 1e kol. bovenaan
Onze Lampoe Templek-verhalen
zijn ten einde. We beginnen in
dit nummer een nieuwe serie ver
tellingen van een geheel ander
genre.
Tainaloehoe is een oud vrouwtje. Ze
heeft één been en een paardepoot en
woont in de bergen van Ambon. Maar
niet altijd is ze een oud vrouwtje. Ze
kan verschillende gedaanten aannemen,
zoals duivelinnen eigen is. Meestal is
ze wel mens, maar vaak ook is ze dier.
p,it laatste echter nooit overdag.
Ip^lDleef ze nu nog maar in de bergen!
M&gjc.soms daalt ze af tussen de men-
S^^Tbdie moeten dan van alle kanten
gp-^uHiyfjpede zijn.
kleine kinderen zijn bang
v^dlWa9f5War de grotere toch ook
Zijn er verscheidene
mgssga^e. het oudje vrezen.
huis spelen,
komt de ouwe nerjph (grootmoeder,
voor de dag,
ffenhand en gaat
heeft' zich voor deze gele^jjfl^id ver
anderd in een gewone moeder. Anders
zou 't kleintje misschien niet mee wil
len. Maar nu laat het zich gewillig weg
voeren. Arme kleine, die mee moet met
zo'n heks van een vrouw!
Als 't kind honger krijgt, geeft ze het
te eten. Gewoon eten, denkt ge? Rijst
met vis? Mis, hoor! Modder krijgt het
en een stukje hout. De modder ziet het
kind voor rijst aan en het stukje hout
voor vis. En het eet z'n bordje even
smakelijk leeg, als was het gevuld met
echt voedsel. Na drie of vier dagen
brengt Tainaloehoe het kind terug;
maar 't is dan bleek, mager en ziekelijk
geworden. Ze legt het zo maar ergens
in een hoekje van 't huis neer en de
ouders vinden het dan wel, als ze
toevallig op die plek komen.
En hoe ze grote mensen te pakken
neemt? Als die in 't bos aan 't werk of
aan 't wandelen zijn en 't ongeluk wil,
dat het regent, terwijl de zon schijnt,
dan zien ze de ouwe vrouw verschijnen.
Ze komt op hen af en wijst hun de
verkeerde weg. Zo laat zij ze verdwa
len, die boze heks!
Tainaloehoe verdween heel vroeg in
het bos. Toen werd ze geest. Eerst
bleef ze daar lang, maar later zwierf
ze overal. Soms verschijnt ze als een
klein kind, soms als een oud vrouwtje,
soms ook als een bedelaarster. Een
ieder, die ze tegenkomt, vraagt ze, hoe
hij of zij heet.
Eens op een donderdagavond liep de
gouverneur van Ambon te wandelen,
't Was een nieuwe en hij wilde de stad
eens bekijken. Zo liep hij dus door
Ambon-Stad.
Op een gegeven ogenblik kwam hij
een arme vrouw tegen. Omdat hij een
blanda was, wou hij niet voor haar uit
lees verder volgende pag., Ie kol. onderaan