ONS DAGELIJKS (EN NIET DAGELIJKS) BROOD l Door PLANTERSVROUW Nog maar een week of vier en we zitten weer in de voorbereidingen voor Sinter klaas Kerstmis, Oud- en nieuwjaar, 't Uitzoeken van kleine en grote cadeaux als we daar wat aan doen, 't bedenken en maken van surprises. Wat voor lekkers gaan we eten? En dan 't klaar maken van al die heerlijkheden. Er zullen copieuse diners aan huis be zorgd worden en ook de banketbak kers varen er weer wèl bij. Of bakt u alles zelf? Ik ben niet zo'n ervaren bakster. Maar ik geef dan ook weinig om taart en gebak, 't Ruikt lekkerder dan 't smaakt, vind ik altijd. Vooral als 't in de oven staat. Wat ik wel graag en vrij regelmatig doe, is, zelf brood bakken. Nu, met soya-meel er in. Omdat we vroeger, op onze ondernemingen er dikwijls op aangewezen waren, heb ik er routine in. In verband met de grote afstanden naar de stad, werd de pesoeratan de postloper, niet dagelijks de bergweg afgestuurd, maar twee maal in de week en op sommige landen zelfs maar eens. En dan kon hij ook boodschappen mee brengen van de pasar en ook brood van de Chinese bakker, maar dat was uitgedroogd als hij laat in de na-middag pas weer 'boven'' was. Op zijn berg- paardje, zijn "koeda-katjang In de grote steden was Konings'-gist te krijgen en dan waren de resultaten overheerlijk. Toch kon ik me ook best redden met gegiste legèn (palmwijn) of tapé-vocht als begin. En had je eenmaal een goed deeg, dan hield je er iedere dag maar een kluit van achter als "babon"-moeder voor t brood van de volgende dag. Apparaten kwamen er niet aan te pas, behalve de blote handen en een stenen aanrecht. En nog, al heb ik nu een electrische deegmachine, kneed ik liever met de hand. En ik bak 't brood waarvan ik hierbij 't recept geef, voor 't geval u zich er aan wagen wil. Zeer aan te bevelen. Iemand die 't van me proefde vond 't lekker. Alleen was hij "lekasser kenjang" (eerder genoeg), wat volgens mij, één van de redenen moet zijn om 't dagelijks te eten. 400 gram tarwebloem 100 gram soya-bloem '/2 lepel zout y2 lepel suiker 20 gram gistkorrels uit een pakje 3'/2 a 4 dl. melk of water 20 gram vet of boter. In de bloem een kuiltje maken en daar in de gist. (Oplossen eerst in een beet je handwarme melk met wat suiker, tien min. laten staan) 't Zout aan de kant strooien, dat 't niet bij de gist komt. Dit houdt 't rijzen nl. tegen. Gesmolten boter of vet toevoe gen de rest van 't vocht en alles goed door elkaar kneden, kletsen tegen t aanrecht, 't Deeg mag niet te nat zijn, maar ook niet te droog, 't Moet van de handen loslaten. Op een warme plaats te rijzen weg zetten, onder een voch tige doek. Een paar uur. Dan nog eens goed kneden, de deeg bal vijftien, twintig keer tegen 't aan recht slaan. Er een vorm aangeven en in een beboterde en met bloem besto ven broodvorm overdoen. Opnieuw la ten rijzen, nu hoeft 't niet zo lang meer, 't gaat veel sneller omhoog. Dan in ongeveer drie kwartier op de onderste richel van een hete (voorwar- men) oven gaar en bruin bakken, 't Is gaar, als 't een heldere klank geeft, als er op geklopt wordt. Om een glim mende korst te krijgen, zodra 't uit de oven komt, de bovenkant met water bestrijken. Ik heb ook nog een recept voor u van onze eigen mevr. Kloppenburg Ver- steegh, dat, ieder, die haar boek heeft, "Wenken en raadgevingen", 4e druk 1934, kan vinden op bldz. 345. "Neem een half pond soya-meel. (Dan geeft zij aan, hoé dat meel gemaakt moet worden, maar u koopt 't natuurlijk kant en klaar.) Doe daar zes tot acht eieren bij, waar van de dooiers en 't wit afzonderlijk geklopt moeten worden. Vervolgens wat zout en als gist, een theekopje natte legèn. (Wij gebruiken de op de gebruikelijke manier opgeloste gist korrels, bij gebrek aan legèn.) Kneed alles goed tot een deeg en zet dit in een tulbandvorm te rijzen en bak 't dan in de oven of wel, doe er eerst vuur onder en dan boven, tot 't brood gaar gebakken is. Zulk brood kan twee dagen goed gehouden worden." En dan, als vervolg op al dat lekkere-, een beetje een zurig brood. Ik was op een morgen net klaar met deeg-kliederen, toen mijn man kwam zeggen, dat hij zelf naar de stad zou rijden om een kostbare zending bibit, plantmateriaal, van 't station af te ha len. "Wach even, wach even, ik haat mee." Zo'n onverwacht uitstapje liet ik niet voorbij gaan. Op de pasar viel altijd wel wat te neuzen. Mijn handen gewas sen en baby Mick van tien, elf maan den uit de box getild. Vóór wachtte de auto al, met aan 't stuur mijn man en één van de employé's naast hem. Wij zetten ons op de achterbank neer met mijn mandje tussen ons in. Zo'n ouder wetse weet u wel, met allerlei kleine attribuutjes er in. Beurs, boekje, scho ne zakdoek, sleutelbos. En ook de twee ringen die ik bij 't brood kneden altijd aflegde. Mickje pakte onmiddellijk de sleutel bos er uit en was er de hele verdere weg zoet mee. Op de pasar werden wij afgezet en met 't kind op mijn arm en een grote tas voor de boodschappen in mijn hand liep ik de kraampjes af. Met goedkope lapjes, mand- en aardewerk, snoeperij. En op de grond op uitgespreide matten, allerlei groenten en fruit, hoog opge tast. Terwijl de bibih-djoewal, de koopvrouw heerlijke mangga's-aro manis in mijn tas legde na mijn ge'tawar (loven en bieden) aan haar stalletje, hoorde ik een zacht gerinkel over de stenen, ik zag nog net hoe één van mijn ringen weg rolde onder 't matje. Hij werd er door de verkoopster onder vandaan gehaald, ik schoof hem aan mijn vinger. Maar de schrik sloeg me om 't hart. Mickje had zich kennelijk niet alleen met mijn sleutels bezig gehouden. Ze had ook met mijn ringen gespeeld. Deze was er één van, de andere was mijn trouwring. Terug in de auto keer de ik 't mandje om in mijn schoot, ik zocht in alle hoekjes en gaatjes van de auto. Mijn kleine kameraadje was onvindbaar. En ik ontroostbaar. Ik weende droeve tranen. En telkens als ik naar 't bleke bandje keek om mijn bruine vinger, voelde ik de ellende weer opkruipen naar mijn keel. Er waren zo zeker al een grote drie we ken voorbij gegaan, als ik 's-avonds in bed ineens overeind veerde. "Dat doe ik." "Wat ga je doen?" Mijn man was'stom- verbaasd. "Morgen bel ik 't pandhuis op, om te vragen naar mijn ring." "Zet dat ver velende ding toch eindelijk uit je hoofd." Hij draaide zich om en viel in slaap. Ik bleef nog lang wakker. "En toch doe ik 't" dacht ik koppig. Was 't toeval? Of zo maar een logische gedachte? Maar door wié?, door wat, mij inge geven, na zoveel tijd. Ik kreeg mijn dierbaarheidje terug. Over 't pandhuis, van de Landrechter. En de dievegge nog een zware straf, vond ik. Want zo kostbaar was mijn ring niet. Behalve dan voor mij. Plantersvrouw. 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 16