DE WEDDENSCHAP
Vanaf het overdekte platje van de Witte
Sociëteit klinkt een harde lach. Ver
schrikt vliegen enkele tekoekoers op
uit de schaduwwerpende waroeboom,
om na enige vleugelslagen weer loom
op de takken neer te strijken.
De drie mannen, die om het met glazen
bedekte tafeltje zitten, merken hier
echter niets van.
Eén van hen schijnt te proberen, de
anderen van iets te overtuigen. Voor
overgebogen gezeten gebaart hij met
zijn beide handen, het bleke gezicht
gespannen. "Betoel, 't is echt waar!
Jullie geloven mij niet, maar ik zag het
zelf!" Peter Damme slaat zich op de
dijen van pret. "Brouwer, kerel, dat is
de beste mop, die ik deze maand ge
hoord heb. Je zult wel danig in de olie
geweest zijn, om zo iets te kunnen
zien!" Verwijtend kijkt Harry Brouwer
hem vanachter zijn brilleglazen aan.
Men kan alles van hem zeggen, maar
dronken is hij nooit geweest.
"Soedah, Harry, neem hem maar niet
kwalijk", pleit de derde aanwezige.
Met een glimlach legt hij zijn hand op
de arm van zijn collega. Nono de Haas
zit gewoonlijk, evenals Brouwer, de
hele dag in de gloeiendhete douane
loods van de Emmahaven. Behalve de
enkele keer dat ze een tip krijgen, dat
Chinese smokkelaars zullen proberen
hun waar aan wal te brengen, is er de
laatste tijd niet veel te doen geweest.
Ze hadden dan ook afgesproken deze
middag in de soos door te brengen.
Nadat de twee vrienden ongeveer een
kwartier gezeten zijn, komt Damme
aanslenteren, kennelijk met zijn ziel
onder de arm. De laatste is nog slechts
twee jaar geleden uit Holland vertrok
ken voor een verband van drie jaar bij
een grote handelsfirma. Hij steekt het
echter niet onder stoelen of banken,
dat hij blij zal zijn als zijn kontrakt af
gelopen is. Dit klimaat hier is niets
voor hem. Trouwens, de kerels, die
hier zo'n tijdje zitten, hebben allemaal
een tik. Tropenkolder!
Neem nou dat stomme verhaal, dat
die Brouwer hem net vertelt. Dat hij
op een avond naar huis loopt en on
derweg aanlegt bij een satéverkoper.
Als hij op het hem toegeschoven kruk
je plaats neemt, begint de verkoper de
bestelde stukjes vlees aan een stokje
boven het houtskoolvuurtje te rooste
ren.
Terwijl beide mannen dromerig in het
vuur staren, horen ze plotseling een
zachte stem vragen hoe laat het is.
Met een ruk heffen beiden het hoofd
op en zien een beeldschone vrouw
staan, die hen glimlachend aankijkt.
Brouwer voelt een onaangename ril
ling langs zijn rug lopen en kan het
gevoel niet van zich af zetten, dat er
iets eigenaardigs aan de hand is. Wan
neer hij naar de satéverkoper kijkt, ziet
hij deze met half open mond de vrouw
opnemen. Langzaam glijdt de blik van
de man langs het lichaam van de, in
sarong en kebaja gehulde, vrouw. Af
grijzen en angst tekenen zich af in de
ogen van de verkoper, als hij naar de
plaats kijkt, waar normaal de voeten
van de vrouw horen te zitten. Hij slaakt
een kreet van afschuw, gooit de stok
jes neer en springt hals over kop weg,
in zijn haast het etensstalletje omgooi
end. Brouwer keert zich bliksemsnel
om en kijkt naar de plek, die de saté-
boer zo heeft doen schrikken.
De adem stokt hem in de keel als hij
merkt, dat de vrouw niet op haar voe
ten staét, doch ongeveer een decimeter
boven de grond zwééft!
Hoe hij die avond thuis is gekomen
weet hij niet meer, maar nu nog klinkt
de afgrijselijke lach van de vrouw, over
gaand in een hoge gil, hem in de oren.
Als hij dit verhaal aan Nono en Peter
vertelt, verbreekt het daverende lachen
van Peter de middagstilte.
"Wat denk je, No?", wil Brouwer weten.
Het zit hem dwars, dat Damme de spot
drijft met iets, waar hij geen verklaring
voor heeft. Hij is er de man niet naar,
sterke verhalen op te dissen.
"Ah, weet niet", komt het aarzelend uit
de mond van De Haas. "Zelf heb ik nog
nooit zo iets meegemaakt, ik kan dus
niet oordelen, boeng! Maar ik heb wel
andere mensen horen vertellen, Meest
al gebeuren die vreemde dingen op
vrijdagnacht ongeveer om twaalf uur
en dan nog het liefst in de buurt van
een kerkhof!"
"Juist", reageert Damme, "daar heb je
weer dat waanzinnige gedaas. Op het
kerkhof, midden in de nacht! Dé geijkte
plaats en tijd voor spookverhalen en
dergelijke nonsens. Ik wil er een kist
bier onder verwedden, dat jij geen lef
hebt om 's nachts op een begraafplaats
te gaan zitten, Brouwer!"
"Inderdaad niet, daar moet ik je gelijk
in geven. Bezoeken aan zulke plekken
is juist niet mijn sterkste zijde. Neem
nou dat oude kerkhof, dat nog dateert
uit de tijd van de V.O.C. Ik zie me al
bij die boom zitten, midden in de nacht.
Mij een beetje te luguber!"
"Nou, ik wil het nog anders met je
maken. Wij gaan vanavond naar dat
oude geval. Bij de poort blijven jullie
staan en ik klim er overheen."
"Eh, luitjes, maak nou geen lolletjes.
Kramat (heilig) immers die plaats."
"Bemoei je er niet mee, De Haas",
repliceert Damme en vervolgt:
"Kijk, jullie blijven mij in de gaten hou
den, hè? Ik ga naar die waringinboom
midden op het kerkhof, steek een si
garet aan en rook hem op terwijl ik
onder de boom zit. Dan kom ik terug
en de kist bier is voor mij. Okay?"
"Ik voel er niets voor, Damme." "Oh,
je durft dus niet?"
"Dit is geen kwestie van durven, maar
ik vind het niet in de haak, om zoiets
te wedden."
"Zeg liever dat je bang bent die kist
bier te verliezen." "Man, klets niet. Je
weet verduiveld goed, dat het daar niet
om gaat."
"Dus je neemt het aan?"
"Best!"
"Goed, dan spreken we af vanavond
hier om half twaalf bij elkaar. Dan lopen
we van hier uit naar dat oude kerkhof.
Ongeveer twaalf uur zijn we dan daar.
Ik zie jullie dus straks."
Damme staat lui van zijn stoel op en
12