HET GELUK VAN HETJAGEN "De jacht behoort tot het zuiverste repertoire van het menselijk geluk" ]osé Ortega Y Gasset. DE MENSENETER (II) JACHTBELEVENISSEN OP OOST-SUMATRA door J. G. A. LA BASTIDE Ik vroeg de man die deze geschiedenis vertelde of men een poging had gedaan om de menseneter bij de resten van zijn prooi te schieten, maar hij antwoordde ontkennend. Dat is altijd de moeilijkheid bij deze ongelukken. De nabestaanden van het slachtoffer, enerzijds begrijpelijk, dulden meestal niet dat het lijk nog een nacht blijft liggen om als lokaas te dienen. Ook hun godsdienst speelt hierin een rol. Dat zij daardoor indirect schuldig zijn aan alle daaropvolgende slachtoffers komt niet in hen op. In de daarop volgende maanden april, mei en juni 1954 doodde de mensen eter dan ook nog vier andere mensen (allen vrouwen) en verwondde levens gevaarlijk een vijfde, een man die zich op het laatste ogenblik verweerde met zijn parang. Gedurende deze periode sprak ik te hooi en te gras dezelfde militair uit het eerder vermelde deta chement. Het was steeds dezelfde ge schiedenis: geen toestemming van de familieleden om de resten van het lijk nog een nacht te laten liggen. Wel wer den er met vereende krachten overal vallen opgezet, meestal met een hond als lokaas. Doch zonder resultaat. Intussen gebeurde wat er tenslotte al tijd gebeurt in het geval van een echte man-eater: de streek raakte in paniek stemming. Hele gezinnen trokken weg; de pondok waar het ongeluk met de knaap was gebeurd verloor in een week tijds twee vrouwen en werd helemaal verlaten. Een groot gedeelte van de aanplant van G.M. werd helemaal niet meer getapt omdat men eenvoudig wei gerde de zuidelijke blokken in te gaan. De mensen durfden pas op klaarlichte dag uit hun huizen te komen, gingen met groepjes tegelijk naar hun werk en sloten zich lang voor zonsondergang weër op achter slot en grendel. De Engelse administrateur van G.M. deed in die periode herhaaldelijk een beroep op de plaatselijke autoriteiten. Deze reageerden door op gezette tij den jeep-patrouilles vol gewapende militairen of politie door de geteisterde streek te sturen. Dat deze activiteiten geen resultaat boekten behoeft geen betoog. Tenslotte, nadat hij in totaal 14 mensen had omgebracht, beging de tijger zijn enige en voor hem fatale "fout". Hij doodde een zestienjarig meisje zonder familie. Letterlijk was dit laatste weliswaar niet helemaal juist, het kind leefde samen met een tante, maar die was behalve kinds van ouderdom ook nog stokdoof en had nauwelijks meer kontakt met de buitenwereld. Merkwaardigerwijs woonden deze twee mensen in dezelfde pondok waar ook het eerste slachtoffer van de tijger, Sa- mini, woonde. Het meisje had, zoals zij iedere ochtend deed, vroeg het huis verlaten om kleren te wassen aan de gemeenschappelijke dorpsput. Deze put, op slechts kleine afstand van de pondok gelegen, was echter practisch geheel aan het oog van de meeste huizen onttrokken daar zij gelegen was in een vrij diepe inzinking van het terrein. Niemand van de andere dorpelingen heeft die ochtend dan ook iets gezien of gemerkt totdat enige vrouwen, die eveneens met hun was naar de put waren afgedaald even later luid gillend de pondok weer in kwamen rennen. De onmiddellijk met parangs en speren toestromende mannen vonden slechts wat de vrouwen voor hen hadden ge vonden: een stapeltje wasgoed, een gescheurde sarong die aan een door nige tak was blijven hangen, en bloed Niet veel bloed, eigenlijk alleen een paar druppels. Maar in de natte mod der rond de put stonden duidelijk en diep, de brede sporen van de mensen eter. De mensen waarschuwden de afde lingsassistent en deze, op zijn beurt, de dichtstbijzijnde politiepost. Bij uit zondering ging alles snel en efficient die ochtend. De politiepatrouille stond twintig minuten later in volle sterkte (8 man) bij de put en begon direct het onduidelijke bloedspoor te volgen, de aanplant in. Zoals te verwachten liep dit spoor in rechte lijn naar de bosrand waar het verdween in de warwinkel van lalang, bambu-opslag, lantana en rho dodendron. Na een korte beraadslaging werd snel besloten. De hele mannelijke bevolking van de pondok (ongeveer 25 man) ging in een lange lint dwars het bos in, met op onderlinge gelijke afstanden tussen hen in de met kara bijn gewapende agenten. Met veel ge schreeuw en getier ging de linie lang zaam vooruit. Ver hoefden zij niet te gaan. Geen vijftien meter naar binnen werd het lijk gevonden. Geheel naakt, maar afgezien van een paar diepe won den in de nek, wonder boven wonder verder gaaf. De tijger was door het vroegtijdige tumult opgeschrikt en had zijn prooi laten vallen. Ik ben er van overtuigd dat verschei dene mensen hun leven te danken heb ben aan het toen volgende doortasten de optreden van de betrokken post- commandant. Deze man, een ontwikkelde Oost-Su- matraan en ex-onderofficier bij het voormalige KNIL, realiseerde zich op dat ogenblik dat er geen direct familie lid van het slachtoffer bij de aanwezi gen was en verbood prompt het lijk te verplaatsen of zelfs maar aan te raken. Vier van zijn mannen ter bewaking achterlatend spoedde hij zich met de overige drie agenten terug naar de pondok. Daar aangekomen vond hij wat hij gehoopt had te zullen vinden: veel lawaai en konsternatie bij de vrou wen, maar niemand die er aan gedacht had de bejaarde dove tante in te lich ten. Bij onderzoek bleek deze dan ook nog in diepe rust op haar bale-bale te liggen. Onmiddellijk posteerde hij twee van zijn mannen bij de ingang van het huisje en dreigde met moord en dood slag een ieder die het zou wagen om maar in de buurt van de oude dame te komen. Vervolgens ging hij met de der de agent weer terug naar de plaats des onheils. Daar joeg hij de nog steeds verzamelde bevolking weg. Toen de laatste van hen verdwenen was werd het weer stil in het bos. Bahrum Sjah schraapte zijn keel en keek naar de dode Alimah. Zijn vijf manschappen, de handen nerveus aan de grendels van hun Hembrug karabij nen, keken eveneens naar het lichaam. Het slachtoffer van de menseneter lag op haar rug, een arm vreemd verwron gen onder zich, de andere uitgestrekt naar achteren. Alimah's jonge knappe gezicht was naar hen toegekeerd. Zij had de ogen dicht. Bahrum Sjah schraapte voor de tweede keer zijn keel, want de onkiese opmerking die hij had willen maken was hem in de keel blijven steken. Hoewel het klaarlichte dag was voelde hij het donker oprijzende struikgewas als een tastbare dreiging om zich heen. "Wat staan jullie daar te kijken!" barst te hij tenslotte los. "Een hoogzit, dat is wat we nu moeten hebben!" "Een hoogzit!" schimpte een van de agenten terug. "Waar moeten wij een hoogzit maken, in de struiken?' Het was waar. Het struikgewas stond als een muur manshoog om hen heen, maar zonder een enkele geschikte boom om een hoogzit in te bouwen. (lees verder volgende pagina) 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 18