ONTMOETING MET NJAI LORO KIDUL "De troon van Njai Loro Kidul", zo noemt men de plaats onderaan een hoge rots aan de rechterkant van bovenstaande foto, van Pelabuhan Ratu die net niet te zien is. Op de rots zijn een paar heilige graven. Onderaan deze rots is het een echte picnic-plaats geworden, met kleine eetstalletjes en veel verkopers van de meest uiteenlopende koopwaren. (Foto: Rogier) Het met duizenden en duizenden krab- jes bedekte immense strand van Pe- labuanratu strekte zich voor mij uit toen ik mij alleen, als bij ingeving, hierop begaf. De krabjes renden, stoven rond om en voor mij uit. Al wilde ik, ik kon niet op ze trappen, zo renden zij, bij elke stap die ik deed, van mij vandaan en in het rond. Fascinerend was het. Alles! Dat wijde strand, die enorme golfslag, de branding van de Indische Oceaan op dat strand rollend en, eerst snel, maar dan steeds langzamer uit vloeiend tot een vliesdun laagje water met schuimrand en weer terugkerend, zuigend (en hoe!) naar het diepe, naar daar ergens waar zij woont. Even maar het water inlopend voelde ik de zee trekken: kom maar, kom maar! Geboeid bleef ik stil staan kijken naar dit spel van het water. Toen, met een ruk draai de ik me om en ging verder langs die enorme branding naar het Oosten. Mijn aandacht was, eerder al, gevestigd op een rotsmassa, die dwars over het strand liep en iets verder, dan de vloed lijn van het ogenblik, ophield. Als mens ben je dan nieuwsgierig wat daarachter te vinden zou zijn. Rustig verder lo pend, rondspeurend naar wat de Oce aan hier op dat strand achterliet vond ik een siwalan. Achteloos eerst nam ik deze op, bekeek deze en nam hem verder mee op mijn wandeling, niet wetend wat het eigenlijk was voor een ding. Niemand, maar dan ook niemand was in mijn buurt. Geen mens was te bekennen op dit enorm wijde en wijdse strand. Ook geluiden van mensen of dieren waren er niet. Waren ze er wel dan nog zouden ze overstemd worden door de bulderende branding. Mijn geest, beïnvloed door dit machtig ge beuren rondom, opende zich op dat moment. Ik stond voor de rotsmassa en klom langzaam naar boven. Moeilijk was het niet. Al mijn aandacht was toen ge vestigd op wat daarachter zou zijn. Toen ik op het hoogste punt aankwam zag ik het. Een teleurstelling was het niet wat ik daar zag. Gewoon een nuch ter feit, het strand ging achter deze rotsmassa weer verder, een paar hon derd meter misschien, tot een volgende rotspartij dwars over het strand dit weer afperkte. Genietend van alles wat om me heen te zien was, en onder invloed van het enorme gebulder van de branding op deze rotsen brekend, bleef ik een poos stil zitten. Hoe lang? Ik weet het niet. Mijn geest stond open. Mijn hersehs echter werkten niet meer. Na een kort? of lang? ogenblik klauter de ik van de rots af en ging weer terug. Ergens op het strand met de duizend krabjes kwam mij een van de dames van ons reisgezelschap tegemoet lo pen. "Kom", zei ze, "we gaan eten. De anderen wachten al". "Goed", zei ik, "ik was al onderweg". En na een poos stil verder gelopen hebbend: "Waar gaan we morgen naar toe?" "Ach, dat weet U wel, naar een theeonderneming en naar een steen slijperij, toch". "O ja", was mijn ant woord, "dat is waar ook". Weer een stilte, toen merkte ik op: "Het is wel interessant, ja". "Waarom zegt U dat zo vreemd? U gaat toch altijd mee als het gezelschap op excursie gaat. En nu lijkt het net of U er nog niet over na gedacht hebt". "Ik weet niet of ik morgen wel mee ga, hoor. Ik geloof dat ik maar gewoon in 't hotel blijf straks in Bogor". Ongelovig keek ze mij aan en vond mijn antwoord wel eigenaardig. Maar we gingen er niet verder op tloor, want we waren al bij de anderen aangekomen en toen werden de gesprekken algemeen. We hadden verder een gezellige dag en kwamen op tijd in ons hotel in Bogor terug. De volgende morgen ging, zoals ge woon, onze reisleider bij het ontbijt langs alle leden van ons gezelschap vragen wie er mee ging en wie niet. Er waren altijd wel mensen, die een dag rustig in 't hotel wilden blijven. Hij wilde mij overslaan omdat hij wel wist, dat ik gewoon was altijd mee te gaan. Ik trok hem aan zijn bloesje en zei hem, dat ik nu van mijn gewoonte af wilde wijken en rustig op mijn eigen houtje Bogor wilde bekijken. Verbazing rondom mij, maar de zaak was al gauw afgedaan en ieder ging weer gewoon door met zijn ontbijt. Alleen mijn buur man rechts van mij aan onze tafel ge zeten merkte op: "Je hebt gisteren Njai Loro Kidul ontmoet". Om kort te gaan ik heb een heerlijke dag gehad. Ik liep alleen langs de straat, ging een winkel binnen om een film rolletje te kopen. Normaal duurt zo iets hooguit 5 a 10 minuten. De winkelier was een chinees en sprak me dadelijk in het Hollands aan. Zijn zoon, die ook in de winkel stond vroeg wat aan me in het bahasa. Even later kwam de dochter des huizes ook aan het ge sprek deelnemen. Zij studeerde tand heelkunde, vernam ik, en sprak in het Engels tegen me. Dat was me wel wat al te veel talen tegelijk. Daarom spra ken we af om voor mijn plezier maleis te praten. Want na 37 jaar weer in het land van herkomst te zijn gekomen moet je ook proberen de taal te spre ken. Van het maleis kom je dan vanzelf op het bahasa Indonesia. Ten minste dat probeerde ik aldus te leren. Het was een heel prettig gesprek met jong en oud en na ongeveer an derhalf uur vertrok ik weer na een har telijk afscheid. Ook in het postkantoor, waar ik iemand de weg vroeg naar de plantentuin kwam er een gesprek tot stand. Ge woon op de stoep zittend ging het over alles en nog wat. Onderwerp natuurlijk voor hen: Nederland. En voor mij: "Wat denkt de jeugd van Indonesia over hun toekomst". Later, op een bar-kruk gezeten in het pondokje aan de ingang van de be roemde plantentuin had ik een fijn ge sprek met een drietal Indonesische studenten. Een jongen en twee meisjes. Hij hoorde, dat ik na 37 jaar weer voor het eerst terug was en al ruim twee weken over Java rondgezworven had, en vroeg hoe of ik dit land vond. "Luister goed", zei ik. "Toen ik nog in Holland was zei ik vaak tegen de men sen daar, dat Indonesia het mooiste land van de wereld is. Men lachte dan 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 20