AVONTUREN MET TWEE PK
Aan het begin van deze eeuw, zo tus
sen 1906 en '10, had mijn Vader -toen
tertijd opzichter bij de B.O.W. - de op
dracht, wegen aan te leggen in de Re
sidentie TAPANOELI (Noordwest-Su-
matra).
Auto's stonden nog, zogezegd, "in de
kinderschoenen" en waren, zeker op
Sumatra, niet zomaar beschikbaar. De
enorme afstanden, welke tussen de
bruggen lagen, die mijn Vader uiter
aard in de wegen moest bouwen, moes
ten dus met paard en wagen afgelegd
worden. Bovendien was het niet altijd
mogelijk, op één dag een bepaalde in
aanbouw zijnde brug, te bezoeken, het
werk te leiden, en weer naar huis, in
PADANG-SIDEMPOEAN, terug te rij
den. Daarom hadden mijn ouders ten
allen tijde de beschikking over twee
kamers in de pasanggrahan te Sipirok
(Noordelijk van Padang S.) en een
tweede huis aan de BATANG-TÓROE
laaggelegen rivier),meer West ge
legen, waar de grootste brug gecon
strueerd moest worden. Dit huis, dat
op palen gebouwd was, met het oog
op aardbevingen, stond op de hoge
oever van de rivier, tegen het oerwoud
aan, en er van gescheiden door een
helder beekje, dat zich achter de bij
gebouwen, over de steile helling in de
rivier stortte. Het huis was normaal ge
meubileerd en had in de bijgebouwen
een keuken, 'n badkamer en kamers
voor het personeel, zodat ons hele
gezin er zo nodig langere tijd kon
vertoeven.
vervolg van pagina 16
kon hij zijn tranen niet meer houden
en ik kreeg dan altijd de schuld, of ik
had het garen niet vlug genoeg op
gerold en daar lag het dan helemaal
koesoet op de grond, maar als hij
weer een nieuwe vlieger had, mocht
ik toch altijd weer mee.
Wat ik ook zo fijn vond, was het rom
melen in de tuin. Het vegen met de
sapu lidi tot alle droge blaren op
hoopjes lagen en het begieten van de
struiken en bomen met een grote gie
ter. Onze kebon had altijd twee gieters
aan een pikolan en ik mocht dan mee
helpen gieten. Bij mijn Oma had ik
een eigen tuintje en nu is het gekke,
dat ik in Indië altijd probeerde om
Hollandse bloemen te kweken en het
leuk vond, als de goudsbloemen en
duizendschonen het deden, terwijl ik
hier in Holland altijd probeer om In
dische bloemen te kweken en heel
trots ben op mijn gele en roze kembang
sepatoe.
Laatst zag ik in Italië struiken Soka-
bloemen en gebroken hartjes en vond
ik het jammer, dat ik ze niet mee kon
nemen naar Holland.
Esje Peer
Wanneer Vaders aanwezigheid op
het werk vereist was, reden wij in een
gehuurde "dogcart" waarvoor twee
paarden, van PADANG S. erheen. Een
dag voor ons vertrek werd de staljon
gen met een stel paarden vooruit ge
stuurd, naar een bepaald punt halfweg.
Daar werden de vermoeide paarden,
die ons de eerste helft van de afstand
hadden getrokken, verwisseld voor de
frisse dieren. Het vermoeide stel kon
dan, na goed uitgerust te zijn, stap
voets verder gaan (naar ik denk, met
de staljongen op de rug van één van
de twee). Aangezien het huurpaarden
waren, kende Vader de dieren niet
goed en wist niets van hun aard. De
band, die zich vormt tussen mens en
paard, als zij het gevoel hebben bij
elkaar te horen en op elkaar te kunnen
bouwen, bestond dus niet. Dat zouden
wij eens tot onze schrik merken.
Op een dag ontving Vader een tele
gram van zijn chef in Sibolga (de
hoofdstad van TAPANOELI) dat hij zich
ten snelste naar BATANG T. had te
begeven, waar de chef hem de volgen-
Bijgaand artikel had oorspronke
lijk geplaatst moeten worden
vóór het verhaal in T.T. no. 14:
"Herinneringen aan Sumatra",
dat abusievelijk eerder werd ge
plaatst. Dit is echter geen ver
volg, maar kan "los" worden
gelezen.
de dag zou opwachten. Direct werd
er een stel paarden vooruitgestuurd,
dat een deel van de avond zou moe
ten doorstappen, om de wisselplaats
op tijd te bereiken. Wij zouden de vol
gende morgen vroeg met ons hele ge
zin, d.w.z. Vader, Moeder, mijn twee
jaar oudere zus en ik (meisjes van 6 en
4 j.) volgen. Toen we eenmaal op weg
waren, bleek een van de paarden ner
veus en schrikachtig te zijn en aange
zien mijn Vader haast had, en aldoor
een hoog tempo wilde aanhouden, werd
die nervositeit er niet minder op. Op
een gegeven moment, ergens in het
oerwoud, staken er plotseling een paar
karbouwen voor ons rijtuigje de weg
over. Het paard schrok daar zo van,
dat het een zijsprong maakte. Onge
lukkigerwijze stootte een van de wielen
tegen een grote kei, die aan de kant
van de weg lag en de dogcar sloeg om.
Mijn Moeder, die juist boven dat wiel
zat, viel met een smak op haar rug,
waarbij haar hoedje over haar gezicht
schoof en ik, die tegenover gezeten
had, boven op haar terecht kwam. Door
de slag verdoofd, bleef Maatje even
stil liggen en Paatje, het ergste vre
zend, rukte het hoedje van haar ge
zicht. Tot zijn grote opluchting zag hij,
dat ze haar ogen opende. De koetsier
had zich ondertussen bij de hoofden
van de paarden opgesteld en hield ze
in toom.
Mijn Moeder had gelukkig geen ernsti
ge verwondingen, zodat we met een
gerust hart meteen verder konden rij
den. Even verder was de wisselplaats,
en met een zucht van verlichting hielp
Vader de toch nog zenuwachtige paar
den tegen het frisse span verwisselen.
In een flink tempo ging het verder.
Helaaser wachtte ons nog meer
pech. Op een gegeven moment sprong
er een man, die we rustig lopend had
den zien aankomen, plotseling naar
het midden van de weg, wild met zijn
armen zwaaiend. Kennelijk was het zijn
bedoeling, ons te laten stoppen. Daar
schrokken de paarden echter zo ma
teloos van, dat ze, inplaats van stil te
staan, op hol sloegen, zodat de man
zich ternauwernood kon redden van de
dood onder onze wielen. We stormden
voort en wat de situatie nog hachelijker
maakte, was het feit, dat de weg juist
met een bocht steil omlaag liep, met
rechts een ravijn en links een steile
rotswand. Mijn Vader had direct de
leidsels van de koetsier overgenomen
en hing er met zijn volle gewicht aan
Tevergeefs! Hoe hij zich ook inspande,
hij vermocht niet de paarden in hun
vaart te remmen.
In zijn wanhoop stapte hij zelfs over
het "schot" heen, op de "bomen" en
trok de leidsels zo hard aan dat de
paardenhoofden bijna helemaal achter
over lagen. Elk moment kon de wan
hopige man uit zijn wankel evenwicht
in de diepte storten! En wij waarschijn
lijk met hem.
Maar gelukkigOnderaan-de hel
ling kreeg hij de paarden tot staan. Tril
lend over al zijn leden sprong hij op
de grond. Samen met de koetsier
bracht hij de, ook sidderende paarden
tot kalmte.
Toen zagen we een man de helling
achter ons afstormen, in zijn uitgestrek
te hand een stok met in de punt een
wit papier geklemd. Het was de man,
die bijna ons aller dood had veroor
zaakt.
Hij bleek de ijlbode te zijn, die Vader
een brief moest brengen, waarin deze
nu kon lezen, dat hij niet naar BATANG
Töroe hoefde te komen, aangezien zijn
chef plotseling verhinderd was.
J. v.d. Graaff v. R.
17