anak
kompenle
het allervoornaamste van de inhoud.
Op 13 febr. 1682 was weliswaar het
Edict van Nantes, dat de Protestantse
minderheden in Frankrijk beschermde,
nog niet herroepen - dit geschiedde
pas een drietal jaren later - doch de
Protestant Marius de Renneport zag
de toekomst toch donker in. Ten einde
een deel van zijn aanzienlijk vermogen
uit de handen der "gevaarlijke" Jezui-
ten te redden, vertrouwde hij een
150.000 francs toe aan een Jood, wie
hij enige jaren eerder te Lissabon voor
de brandstapel van de Inquisitie had
bewaard. De dankbare Israëliet, Samuel
geheten, beloofde voor zich en zijn
nakomelingen, dat hij dit hem toever
trouwde geld op rente zou uitzetten
en het aldus gewonnen kapitaal na
anderhalve eeuw later, dus op 13 fe
bruari 1832 te zijnen huize zou uitkeren
aan de Renneport's nakomelingen, die
zich dan zouden aanmelden. Dit ge
beurt inderdaad: de eerlijke Jood, zijn
zoon en kleinzoon kwijten zich trouw
van hun plicht der dankbaarheid, be
leggen het kapitaal zorgvuldig en in
1832 is dit aangegroeid tot een som
metje van 212.750.000 franks. Nu is het
eigenaardige dat behalve de Jood en
zijn familie niemand iets van die goud
mijn afweet, zelfs de zeven rechtheb
benden zijn zich onbewust van de
gouden regen, die hen wacht, ofschoon
de Renneport toch de voorzorg heeft
genomen aan alle nazaten een penning
na te laten, die ze braaf om de hals
dragen, en waarop slechts de befaam
de datum en de plaats van het rendez
vous (Rue Saint Frangois no. 3) ver
meld staan. Ze weten dus niet, wat hen
daar te wachten staat. Wel zijn de
beruchte Jezuiten, die bij de schrijver
nu eenmaal geen goed kunnen doen,
van alles op de hoogte, en met argus-
MOESSON
tl\ SCHOUT-
ANAK KOMPENIE IS HERDRUKT
Weer verkrijgbaar bij Boekhandel Tong
Tong, f 9,90 1,30 porto.
ogen volgen zij het doen en laten der
zeven erfgenamen, ten einde te ver
hinderen, dat zij zich op de bepaalde
datum ten huize van de trouwe Jood
zullen bevinden, opdat zij daar de Zil
vervloot toch maar niet zullen binnen
halen. Slechts voor één rechthebbende
maken de sluwe geestelijken een uit
zondering, t.w. voor de vrome missio
naris Gabriel de Renneport, die zich
geheel in dienst der Kerk heeft gesteld
en beloofd heeft haar al zijn huidige
en toekomstige bezittingen te offeren.
Daarom wordt hij, zonder de reden
daarvan te kunnen bevroeden, uit de
prairiën der, Indianen weggehaald, om
op 13 febr. 1832 voor de Jood en een
notaris, zo mede enige Jezuïeten te
verschijnen. De andere zes rechtheb
benden worden met veel kunst en
vliegwerk uit Parijs weggehouden,
waarbij de paters Jezuïeten geen mid
del te slecht is, immers: het doel (de
millioenenerfenis) heiligt de middelen!
Aldus de dwaze voorstelling van Eug.
Sue.
In het midden van het boek is de boze
toeleg bijna geslaagd. Alleen de goede
Gabriël is present in Rue Saint Fran
gois no. 3 en hoort daar van de notaris,
dat hij opeens multimillionair is, hoewel
slechts voor een ogenblik, want hij
heeft immers het geld toch al bestemd
voor de TH. Kerk de armen). De
boze Jezuieten schijnen te triomferen,
doch wanneer, nét te laat, enige andere
erfgenamen komen toesnellen en lui
de hun woede over deze "Jezuieten-
streek" luchten, tovert een geheimzin
nige, onbekende dame (een echt ro
mantisch motief), een nog onbekend
codicil te voorschijn, waarbij de fatale
datum van 3 febr. tot 1 juni wordt op
geschoven.
Ogenschijnlijk vissen de boze paters
dus achter het net, doch zij geven de
moed niet op, en zo kan het onzinnige
verhaal nog een paar honderd bladzij
den voortgaan tot groot genoegen der
op sensatie beluste lezers en lezeres
sen. Er werd destijds zelfs een toneel
spel van gemaakt, zodat het mij niet
zou verbazen, als deze historie van
daag of morgen ook eens op de t.v.
zou verschijnen.
Doch welke rol speelde de schone en
dappere "prince Djalma" in deze sen
sationele roman? Hij was een der ze
ven over het aardrond verstrooide erf
genamen. Zijn vader was vorst Kadja
Sing, bijgenaamd de Rechtvaardige.
Tijdens een verblijf te Batavia maakte
hij kennis met Eva, een dame van
Fransen huize, afstammelinge van Ma
rius de Renneport. Hun huwelijk werd
in 1813 gezegend met de geboorte
van een zoon, Djalma de Edelmoedige.
Helaas overleed de moeder vrij spoe
dig en Kadja Sing nam zijn zoon mee
naar India, waar deze een ruwe op
voeding genoot te midden van tijger-
jachten en verbitterde gevechten met
de Engelse onderdrukkers. In deze vrij
heidsstrijd sneuvelde Kadja Sing, ter-
Djalma
Uit het. boek "Ie Juif Errant" van Eugène Sue
wijl zijn zoon krijgsgevangen werd in
een Engels fort. Daaruit losgelaten
keerde hij naar Batavia terug, waar hij
een en ander in verband met de scha
mele erfenis zijner moeder wilde rege
len. Hiertoe behoorde ook de reeds
besproken, voor hem raadselachtige
penning. Geen wonder, dat de snode
Jezuieten", wie niets ontgaat, hem lie
ver niet op 13 febr. 1832 te Parijs zien.
Hun werktuig in Batavia is de Holland
se koopman Josué van Dael, die leer
ling der Jezuieten van Pondichéry was
geweest. Dit instrument der "beruchte"
orde schakelt een nóg beruchtere orde
in, t.w. de Phanagars, aanhangers der
verschrikkelijke godin Bohwanie.. Deze
z.g. "wurgers" scheppen er behagen
in ter ere van hun godin doodonschul
dige mensen uit de weg te ruimen.
Kenners der geschiedenis van India
zien direct in, dat Eug. Sue met deze
beroepsmoordenaars de Thugs, aan
hangers der godin Kali bedoelt, wier
fatale werkzaamheid zich slechts tot
India beperkte. Sue aarzelt niet, om
hen ook een filiaal hunner actie ook
op Java te laten stichten, een "prachtig
en afgrijselijk land, waar de fraaiste
bloemen de afschuwelijkste reptielen
verbergen, waar de weelderigste bloe
sems verfijnde vergiften bevatten, waar
prachtige bomen groeien, wier scha
duw alleen al doodt"! Een hunner is
zo geraffineerd, om de slapende Djal
ma op zijn pols met het geheimzinnige
teken der "wurgers" te tatoueren, zon
der hem te wekken. Daarna lokken de
boeven hem naar een heuvel met een
tempelruïne, Tchandi genaamd, waar
6