NIEUWÜ! f 5,- PADANG, HOE SCHOON zij door Hollandse koloniale troepen worden overvallen en gearresteerd. Het verboden teken op zijn pols maakt Djalma medeplichtig. Daardoor mist hij de boot naar Europa, "Ie Ruyter" en zou dus te laat in Parijs aankomen. Schijnbaar is de boze toelegder door trapte" Jezuieten geslaagd, doch Djal ma neemt een Engelse boot naar Suez en door de woestijn over Alexandrië bereikt hij tóch nog tijdig Europa, zij het na een schipbreuk. Immers, hij wil niet slechts Parijs, die "toverachtige stad" zien, doch ook met de Parijse da mes kennis maken, die "Parisiennes, zo schoon, zo verleidelijk, die wonde ren van élégance van bevalligheid en bekoring, die, naar men zeide, de pracht der hoofdstad van de beschaaf de wereld deden vergeten". Inderdaad raakt Djalma te Parijs onder de bekoring van een der Parijse ver leidsters, toevallig ook een der zeven erfgenamen, Mademoiselle Adrienne de Carde ville. Aanvankelijk is de ver houding koel, afgemeten. Mademoiselle en Prince noemen zij elkaar, daarna wordt het neef en nicht, ten slotte Djalma en Adrienne. De toenadering wordt bevorderd, doordat Djalma bij een beestenspel net tegenover het open hok van Javaanse zwarte panter voor Adrienne een ruiker terughaalt, die zij toevallig had laten vallen. Dit is niets voor iemand als Djalma, die eertijds dapper als een Griek uit de tijd van Leonidas de Spartaan, de Britten had bevochten. Aan deze aangename verhouding en nog prettiger vooruitzichten komt ech ter een plotseling einde. Dank zij de sluwe streken der Jezuieten geraakt Djalma in een situatie, waardoor hij Adrienne begint te wantrouwen. In een aanval van hevige woede (men herkent het Oosterse bloed!) doorsteekt hij zowel haar gewaande minnaar, als de vrouw die hij in het halfduister voor Adrienne aanziet. Wanneer dan weer de onschuldige, niets vermoedende Adrienne opeens in levende lijve voor hem staat, neemt hij in wanhoop een slok vergif en sterft. De radeloze Adrienne volgt zijn voorbeeld en komt eveneens om. Resultaat: twee maal twee doden. Een droevig slot! Toen Raden Saleh zich begin maart 1845 op het bal van Mevrouw de la Pvertoonde, was dit treurige ein de van "Prince Djalma" nog niet in druk verschenen en de jeugdige In dische vorstenzoon pronkte nog on besmet in de verbeelding der Parijze- naars, zoals Eugène Sue hem ons beschreven heeft: "Een jonge man van een zeldzame schoonheid, op zijn In disch gekleed met een gewaad van witte cachemir wol met wijde mouwen, het hoofd gedekt met een scharlaken tulband, doorwerkt met goud, evenals zijn gordel, waarin een lange ponjaard schitterde, blinkende van edelgesteen- en". Dit klinkt fantastisch genoeg, maar hoewel Radèn Saleh zich niet als een "prince Djalma" had uitgedost, had zijn kostuum toch wel iets exotisch. De reproductie naar een gelijktijdige litho geeft er enig idee van. Het is geen Javaanse kledij, met sarong, koe- lambi en fijngeplooide hoofddoek, doch een vrije fantasie op motieven uit het nabije Oosten. Dreigend steekt de ponjaard in de prachtige buikband, ver- trouwwekkend blinken de beide ridder orden (uit Duitsland?). Desniettegen staande fluisterde de hele balzaal: Dit is prins Djalma. Had Raden Saleh het daarop toegelegd? Voelde hij zich echt een prins Djalma? Er waren nog al wat verschillen. Onze Javaan was geen krijgsheld, maar een kunstschilder. Hij was geen vorstenzoon, maar de telg uit een in ongenade gevallen burger geslacht. Doch evenals de Indische prins uit de roman kon Raden Saleh zich als een teleurgestelde, een mis kende beschouwen, die hoopte ver van N.a.v. het stuk van Hr. Parlindungan in TT nr. 17, kreeg ik weer een schrijf- kriebel. Ik begin met zijn informatie, wat Poeroei betekent. Zelf weet ik het niet; wel weet ik, dat het een straat naam is, een buurt. Ook dat. wat hij Poeroei noemt, in feite Poeroes is. Hij schreef de Minang Kabause uitspraak ervan. Het zit zó. Woorden eindigende op oes in het Maleis of Indonesisch, worden in Sumatra's West Kust of Minang Kabau uitgesproken als onze roei of foei. B.v. Poeroes Poeroei; Koeroes koeroei mager; Angoes angoei aangebrand. Eindigende op oek, oep of oet, dan eindigt de uit spraak op oeiq, zonder de u te laten horen. B.v. gapoek gapoeiq vet, dik; Idoep idoeiq leven; Takoet takoeiq angst. Dan had hij het over Belantoeng Kètèk. Dat is Belantoeng Ketjil, de kleine Belantoeng, een zijweg van de "Belan toeng". Deze was De straat van de Europese Upper Ten, dus ook In- dischen; maar zelfs geen steenrijke Handig keukenbijltje om te radjang-radjang. En desnoods ook nog kaas mee te snijden. zijn geboorteland door nieuwe, eigen schittering het gezonken aanzien zijner familie, die achteruit gegaan was, te herstellen. In zekere zin is hij daarin ook geslaagd. Mochten er onder onze lezers Katho lieke lezers nog zijn, die zich gekwetst voelen door hetgeen hier over de Jezuieten-orde gefantaseerd wordt, dan kan ik hun verzekeren, dat ik van al de onzin, door Eugène Sue over de eerwaarde paters uitgekraamd, niets geloof. Integendeel, een dubbel verblijf in het Jezuïetenklooster te Moentilan (niet voor een retraite, doch voor de eindexamens der kweekscholen) heb ben niet slechts de prettigste herinne ringen achtergelaten, doch mij ook veel vrienden bezorgd, waarvan de meesten helaas, niet meer in leven zijn. •mmmutu** Chinees mocht er toen wonen. Aan het eind hiervan woonden o.a. de Resident of Gouverneurs; de Assistent Resident; en de Kolonel, de hoogste militair van het gewest. Misschien kom ik met mijn herinneringen terug over deze buurt. Hr. P. heeft het enkele malen over Bandar/Olo. Wel is er een straat Tapi- Bandar; en sprak men van Damar/Olo. In mijn herinnering zit het zó. Vanaf de monding van de Padangrivier, aan de overkant van de bekende Apenberg, begint een lange weg van Zuid naar Noord met achteréénvolgens verschil lende namen. Het begint met Moara of Moaro bij de grote gevangenis tot de Nipahlaan; dan heette het GOEROEN, en nog vóór je bij het Oranje Hotel van de Janssens kwam, links af via het MICHIELSPLEIN tot het paleis van Jus titie. Dan is het PIPO LAMA, tot de kruising Belakang Tangsie/Kota Mera- pak en hierna OLO, met rechts de Europese begraafplaats, tot de kruising Belakang Oio/Strandweg naar de plaats waar de Toboets in zee werden lees verder pagina 9 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 7