Een Bandjir overvalt de Desa
PERINGATAN PRIANGAN"
»»l
Nü - vier uur in de middag - en een
drukkende hitte, een onvoorstelbare,
massieve hitte, die het al beheerst
Loom beweegt zich de kerbau voor
Sidiardjo's ploeg, zwaar zeulend door
de vette aarde van de nieuw-bevloeide
sawah voort. Een beklemmende, schier
angstaanjagende stilte hangt wurgend
over het land. Geen zuchtje nog heeft
deze dag de gewoonlijk immer ritse
lende bladeren van klapper en bamboe
beroerd; de nog op vele akkers wach
tende, zware, goudgeel-rijpende padi-
halmen doen golven.
Sidiardjo, vróég dit keer, zijn oogst al
wéken binnen, maakt zijn bibitsawahs
gereed, maar de alles-bevangende hitte
verandert 't verder werken tot een on-
overkoom'lijke plaag. Het logge, anders
toch immer goedmoedige dier voor de
ploeg schudt toornig de zwaar-be-
hoornde kop, weifelend, als twijfelend
aan de geestelijke vermogens van zijn
meester - en dan houdt Sidiardjo in en
spant het dier uit om naar huis te
gaan - zwaar weer op komst, peinst
hij
In de dessa verroert zich niets - de
anders zo luidruchtige kinderen laten
zich niet horen, geen vogel zelfs ver-
Nóg is het licht, éven nog, dan ligt het
dal daar gehuld in een angstige duis
ternis. Ineens is de middag herschapen
in een sterrenloze nacht, en nóg duurt
de stilte - de stilte - die hoorbaar ge
worden stilte - en de angstig ineenge
krompen wereld luistert gespannen
Dan ineens splijt een hel-blauwe slang
het inktzwarte zwerk, de omgeving een
ondeelbaar ogenblik doen opvlammend
in een helse gloed; als achter zich
meeslepend een ratelende donder, die
de kleine, zwart-omsloten wereld doet
sidderen: het sein voor de genadeloze
aanval der elementen.
En de regen komt; niets is te zien,
maar je hoort hem; steeds nader komt
uit de verte een ruisen, dat sterker
wordt, stérker wordt, aanzwelt tot een
machtig gedruis.
En daar zijn die geweldige windstoten,
die over de bergkammen heen sprin
gen, in wervelende aanloop de hellin
gen afstormen, om zich meedogenloos
te storten op de desa; met laaiend
geweld door het geboomte jagen, om
dan ergens in de oneindigheid te ver
dwijnen en plaats te maken voor een
nieuwe vlaag, die ver weg zijn storm
loop al is begonnen.
buurdorp? - bandjir'? - duidelijker dan,
in een kortstondig luwen van de vlagen;
BANDJIR!! Hij rent 't huis uit "Bandjir!
Bandjir!" naar de kentongan van z'n
eigen desa om het alarm te versprei
den, maar anderen zijn hem vóór - "Tji-
boelan! Bandjir di Tjiboelan!'
Even later is hij met een paar buren
op weg naar het bedreigde dorp om
te zien of het eigen gebied óók gevaar
loopt en zo mogelijk een helpende
hand te bieden. Na een wilde ren over
glibberige galangans, waaraan geen
einde schijnt te komen, dwars door
het razende weer, komen ze aan bij de
rivier. Grommend stuwt een grauw
bruine watermassa zich voort in de
voor een dergelijk kenterings-nood-
weer te nauwe bedding - hoger stijgt
het - immer hoger - .Meegesleurde
bomen beuken tegen de jukken van
de bamboebrug, die trilt en kreunt.
Nóg houdt het bouwsel stand tegen
het dreunend geweld, éven nog - dan
zakt het middenjuk weg en krakend
stort de hele constructie neer om te
worden meegesleurd door de kolken
de stroom
Nog druist de regen onverminderd voort, en het water wast(Foto Satake)
breekt de stilte - mens en dier houden
zich schuil, bevangen door de lood
zwaar neerhangende hitte.
Als Sidiardjo op de buitentrap van z'n
huisje zit en een "kerètek" rolt, wordt
het langzaamaan donkerder en hij kijkt
op naar de lucht: het is als heeft het
uitspansel dag en nacht tegelijk in zich
opgenomen: de oostelijke helft is nog
hel-bleek-blauw gelijk de hemel de
hele dag al is geweest, en in het wes
ten is de duisternis: een dreigend inkt
zwart kleed komt geruisloos aange
schoven en de westelijke bergkam is
reeds als saamgesmolten met de zwart
heid van de hemel.
En telkens weer doorklieven felle flit
sen de donkerte en davert de donder
dreunend voorbij
Hoe lang reeds woedt het noodweer
voort?!
De onontkoombare oneindigheid werkt
verlammend. Sidiardjo zit, als be
dwelmd, voorover gebogen op de lage
balé-balé, gelaten starend naar het
licht van de walmende petroleumlamp,
als plotseling met vlagen de drégende
slagen van een verre kentongan (tong
tong) door het razen van het weer
dringen. Met een ruk komt hij over
eind, luistert gespannen - dat signaal -
een noodsein - de hulpkreet van een
En de heuvels in kruipt een lange
reeks vluchtenden, zo veel mogelijk
van de toch al niet overvloedige be
zittingen meezeulend. Het onweer is'
reeds lange tijd geleden geluwd, maar
nóg druist de regen onverminderd
voort, en het water wast - wast - over
spoelt dan de oevers éérst op
één plek, onschuldig kabbelend
dan vérderop ook aldriftiger en
feller, maar toch spééls nogen
inééns is het overal, en dan is er al
leen nog een bruisende, kolkende, ra
zende zondvloed, die zich een weg
baant door de bossen, zich onstuitbaar
stort over de sawahs, alles meesleurt
wat op z'n weg ligt, zuigend door de
desa's sliert, wegvagend wat moei
zaam werd verkregen
Nóg is het de vluchtelingen als horen
ze het geraas van het noodweer, schoon
het vele uren later en al weer dag
geworden is. De laagste delen van de
hoogvlakte staan blank; de rest van
landerijen en wegen ligt daar dam
pend onder een glinsterende sliklaag
in het mooiste weer van de wereld.
Maar de oogst is verloren, goed en
have verdwenen. Ze zullen opnieuw
moeten beginnen, herscheppen dat
gene, dat in hun herinnering leeft
en ja, ze zullen dat op déze, dezelfde
plaats doen
Als vastgeroest aan deze grond zullen
ze hier hun desa's herbouwen
en vérder leven tot een nieuwe ramp
hen opschrikt
Dick G. d. B.
21