Hoe de derde wereld te ontwikkelen Pèpèn Tot nu toe werkt men met verkeerd model door ir. B. van Bronkhorst Hier volgt de derde brief van ir. Van Bronkhorst, althans een deel ervan, want wij hebben om redenen van plaatsruimte er het een en ander in moeten schrap pen. Wij hopen met dit "slagerswerk" de essentie van zijn betoog niet te hebben aangetast. Deze brief is van najaar 1974 en dus vrij actueel. De beide al ge publiceerde brieven verschenen in Tong Tong van 15 mei en van 1 juli. Twee keer heb ik trachten te beschrij ven wat ik zag en meemaakte tijdens mijn verblijf in Indonesia; ^probeerde ik vast te leggen wat ik voelde uit springen in deze vreemdbekende we reld. Het bleven, althans zo bekijk ik het nu, de observaties van iemand, wiens zintuigen niet geheel open ston den, waarnemingen van een geblind doekte. De beelden, die ik vormde waren constructies van mezelf, vorm gegeven door en met behulp van voor beelden, die me bekend waren. De op pervlakte kon slechts worden beroerd, de diepte kon niet worden gepeild en dus ook niet begrepen. Inderdaad speelde ik slechts met de schelpen, die de golven van de zee op het strand in mijn bereik hadden gebracht, bewoog ik mij door de plastic tunnel, die mijn wereld scheidde van die van de men sen in dit land. In deze derde reis kon ik een enkele keer meer, door de afscheiding breken, die de twee werelden apart houdt, de rijke wereld van de westerling en de arme wereld van het Indonesische volk. Als je hulp verleent, is dat vanuit de rijke wereld, en zelfs als je je in een ontwikkelingsland bevindt, wordt je - niet eens zo onzichtbaar - omringd door de beschermende laag van die rijkdom. Hoe kan je vanuit die positie ooit ar men helpen? Ik ben ervan overtuigd, dat je dat moet proberen, iedere keer, dat je daartoe de gelegenheid hebt, op de wijze, die je het best past. Want dat is verschrik kend: ondanks alle armoede is er niet vaak de gelegenheid, om iets te doen. Behalve misschien, het geven aan be delaars, maar dat kan niet anders wor den beschouwd dan afkopen. Neen, de arme mensen hebben hun eigen trots en kunnen het leven, dat ze leiden, best aan. Ze hebben je niet nodig, ten zij het door een toeval lukt ze werke lijk na te komen. En dat is iets, wat we in onze streken hebben afgeleerd; daar dienen we voor onszelf te zorgen, en wie afvalt, wordt nauwelijks bekreund. Het nakomen van iemand, het even kunnen bijdragen is daarom eigenlijk een geschenk van de arme aan de rijke bezoeker. Het verhaal van het jongetje Pèpèn is daar een illustratie van. Wandelend door de fraaie natuur, de weg op van ons huis in de richting van de vulkanen, foto's makend heb ik hem ontmoet. Op de arm van zijn moeder, beiden vrien delijk lachend: "Foto Oom." De ge bruikelijke vraag, men vindt het in deze streken een eer om te worden gefoto grafeerd. Tegenwoordig is dat anders dan vroeger; wanneer we oude por tretten bekijken, valt het steeds op, hoe nors en gesloten de mensen kijken. Een groot verschil met nu. Ik maak de foto en beloof een afdruk te sturen. We praten even verder en ik prijs het kind. Maar dan zegt de moeder, dat hij al meer dan een jaar is en nog niet kan lopen. Hij kan nauwelijks alleen zitten, oir ze al bij de dokter is geweest? Op de kliniek zeiden ze, dat het kind wat langzaam was. We wachten maar af. Ik herinner me het kind, als ik met mijn vriend, de Indonesische dokter M. praat: "Wil je eens naar dat kind ko men kijken?" Hij doet, wat ik vraag, als normaal is voor vrienden, je geeft je vaardigheden op verzoek. Het kind blijkt alleen ondervoed te zijn en moet injecties hebben om de stofwisseling op orde te brengen. Ik betaal de kos ten, een kleinigheid. Ik ontmoette Pèpèn tegen het eind van mijn eerste verblijf in Bandung en kon dus niet meer zien hoe het verder ging. Wel heb ik de foto opgestuurd maar natuurlijk geen antwoord gekregen. Het tweede jaar had ik geen gelegenheid naar boven te wandelen, ik woonde dit keer in de stad en mijn werk absor beerde me geheel. Pas de derde keer, toen we opnieuw in het huis op de hel ling verbleven kon ik Pèpèn weerzien. Hij was drie jaar geworden. De familie liep uit om me te verwelkomen, het jongetje snelde naar me toe: "Tuan!" De moeder herhaalt maar dat het kind zo gezond is nu, zo goed groeit, en dat dat aan mij te danken is. Ik moet bin nenkomen, krijg van de schaarse kof fie aangeboden, de koekjes zijn helaas net op, zegt Oma. Men kent me, heeft over me gepraat in de buurt, vanwege dat ene feit. Ik heb voor hen iets doorbroken, de verbinding gelegd tussen hun arme wereld waar de medische zorg maar in zeer beperkte mate ter beschikking is: de injecties hebben vijf daglonen gekost. Voor mij een klein bedrag, voor hen onbetaalbaar. Ik heb het gezin, even maar, verbonden met de gezond heidszorg uit onze wereld. En het kind leeft. De dankbaarheid is overweldi gend en beklemmend. Want tegelijker tijd weten we, de familie en ik dat le ven één ding is, bestaan iets anders. Kan het kind naar school, later een baan krijgen en voor zichzelf zorgen? Die verbindingen heb ik niet gelegd, van deze stukken welvaart zijn ze voor lopig nog uitgesloten. De rijken en de armen. Het is duidelijk. De rijke wereld is te arm om de armen te kunnen opnemen Onze rijkdom bestaat uit het delen van onze goederen met weinigen. Zouden de armen hun deel eisen, dan is ervoor ieder te weinig. Dat is te zien in Indo nesia, de rijkdommen die de Neder landers opbouwden worden thans door velen gedeeld. De grote huizen herber gen niet meer één, doch wel zes fami lies. De treinen zijn overvol, de grond wordt tot het uiterste gebruikt en zo geldt dat voor alle hulpbronnen. Het voorzieningensysteem is niet meege lees verder volgende pag.) Tijdens een tocht met de auto maakte Rogier bij Tjimelati dit leuke plaatje. De in hun spel opgaande kinderen breken zich nog niet het hoofd over de pro blemen van de derde wereld 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 6