DE INDISCHE NEDERLANDER
IN NEDERLAND
MEER ONTVANGEN
DAN GEGEVEN
Ontwikkeling
historisch onafwendbaar
De door de heer E. A. Willems
- zie TT van 1 aug. - aangespan
nen discussie over de Indische
Nederlander in Nederland heeft
aanstonds geleid tot reacties van
lezers. Wij publiceren hierbij
twee ontvangen brieven van ge
heel verscheiden aard, maar bei
de nochtans de moeite van het
lezen en het overwegen van de
inhoud meer dan waard.
Mijn pen is geen 'Indische pen'. Ik ben
in 1899 in Haarlem geboren uit volbloed
Nederlandse ouders, werkte van 1930-
1956 in Indonesia en ben nu niet meer
Nederlands, niet Indonesisch en niet
Indo-Europeaan. Ik ben niets. En toch
wil ik reageren op Uw schrijven in Tong
Tong van 1 augustus jl. "De Indische
Nederlander in Nederland".
Waarom, zo vraag ik mij af zouden de
I.N. zich inspannen om zich meer te
doen gelden in de Nederlandse maat
schappij dan tot nu toe? Er is een
Chinees spreekwoord dat zegt, 'Een
onvoorzichtig mens is een waardeloos
mens.' Welnu, de I.N. is voorzichtig. Hij
kent instinktmatig de onoverbrugbare
kloof tussen de twee volkeren. Ik als
volbloed Nederlandse zal me eerder
bezeren aan het volslagen onbegrip
bij het Nederlandse volk ten aanzien
van 'dat wat van Indië komt' dan de
I.N. Door schade en schande wijs ge
worden bekijk ik het Nederlandse volk
nu, zie hoe ze elkaar behandelen met
zelfvoldane onverdraagzaamheid en
tracht zoveel mogelijk mezelf te blijven.
En dat doet volgens mij de I.N. Daarom
klitten die ook altijd bij elkaar, met
elkaar voelen zij zich sterker.
De onoverbrugbare kloof is geslagen
toen de eerste Nederlandse marinier
op Indonesische bodem voet aan wal
zette en gedurende drie eeuwen was
Nederlands Indië afzetgebied voor mis
lukkelingen in eigen land. (Dat afzet
gebied voor die categorie is nu ver
vallen en Nederland zit ermee.)
U weet beter dan ik dat Indonesia en
Nederland twee totaal verschillende
werelden zijn. De Oosterse beschaving
zit de I.N. in het bloed en educatie,
studie en leidende functies was en is
voor alles hun streven. Handenarbeid
was voorheen voor de onontwikkelde
bruine slaaf.
In mijn jeugd had mijn moeder één lijf
spreuk, 'de vrouw is er om de man te
dienen, wordt jij maar een degelijke
huisvrouw'. Ik was dertien en fietste
dagelijks weer of geen weer van de
Amsterdamse Poort naar Bloemendaal
om er als derde meisje bij een schat
rijke familie huishoudelijk werk te doen
voor 1,75 per week. Ik heb werkhan
den. Dat verafschuwt de I.N. Maar hij
vergeet één ding. Mede daardoor werd
mijn sociale gevoel enorm gestimu
leerd. Mijn hart ging uit naar de lijden
de mensheid en ik heb veel voor zeer
velen in Nederland, maar bovenal in
Indonesia mogen doen, soms tot scha
de en schande voor mezelf.
Toch heb ik in dat prachtige, land meer
ontvangen dan ik gaf en ik heb nergens
spijt van.
U ziet, ik ben in Holland maar leef in
Indonesia en twijfel nog steeds of ik
wel of niet mijn laatste levensdagen
daar zal gaan slijten. Het hangt er maar
vanaf of het rijke Nederland mijn pen
sioen in Indonesia wil uitkeren. Ik heb
nog steeds nauw contact met de fami
lie Adiwidjojo, hoofdingenieur in Solo,
maar zou het liefst in Soekaboemi wil
len wonen.
F. van Zanten-Hasselmeijer
Helaas zal de aan het slot van haar
brief uitgesproken gedachte niet in
vervulling kunnen gaan. Ofschoon ook
de Indonesische regering daarvan groot
profijt zou kunnen trekken weigert zij,
zoals men weet, een verblijfsvergun
ning aan buitenlanders, die niet in het
arbeidsproces zijn betrokken.
JHR.
Naar aanleiding van het artikel "De
I.N. in Nederland (T.T. 1-8-'75) meen ik
het volgende te moeten opmerken:
1. Ongeveer 350 jaar lang werd nooit
naar onze mening gevraagd. Laat
staan dat men er waarde aan hecht
te. Als tussengroep had men maar
te doen. Wij als "minderheidsgroe
pering" waren immers te onbelang
rijk. De meesten van ons zijn nu
tussen de 20-30 jaar weg uit ons
land. Tekort om de gedane schade
ongedaan te maken. Waarom zouden
we nu dus wel wat te zeggen heb
ben. Laat staan dat Den Haag of wie
dan ook nog naar ons luisteren wil.
2. Ofschoon nu iedere I.N. heftig zou
ontkennen dat er discriminatoir tegen
onze groep zou worden opgetreden,
zit ook nu nog bewust of onbewust
die achterstelling van 350 jaar ons
dwars.
3. De I.N. heeft daarom de neiging om
de aangekweekte minderwaardig
heids gevoelens, het kenmerk van
alle "tussen-groeperingen" te mas
keren en overstag te gaan, o.a zoals
merkbaar bij de negers (ontkroezen
en soms blonderen van het haar.)
Bij de I.N. kenmerkt zich dit door
het volgende: wanneer men de uit
drukking gebruikt van: "Wij Indo's",
of "Wij Indischen" of "Wij Ooster
lingen", men verontwaardigd rea
geert met: "Nee hoor, wij zijn ook
Hollanders." Of als bijv een enkele
brave Indo de moed heeft om "petjo"
te gebruiken of het Nederlands te
doorspekken met Maleise woorden,
daar gechockeerd op te reageren.
Ook elk gesprek over Tempo Doe-
loe wijst men verontwaardigd van de
hand.
4. Men ervaart het feit, dat men aange
keken wordt als I.N., vanwege de
donkere huidskleur of het accent,
dat men heeft, als irriterend.
5. Het dangsa-dangsa en makan-makan
verschijnsel is daarom ook psycholo
gisch te verklaren. Op deze manier
probeert men het frustrerende gevoel
van te moeten leven in een voor ons
vreemde (mentalitéit, adat, enz.) en
afwerende omgeving (ondanks de
z.g. vriendelijkheid van de Hollan
der), dit is niet ons land (ons land
zijn wij voorgoed kwijt) enz. kortom
het I.N. te zijn, af te reageren.
Men wil zo graag Nederlander zijn
(het is makkelijker; opvallen is moei
lijk), men is het niet (hoe goed men
ook probeert) want men wil toch het
oude vertrouwde "Indische" zijn, niet
opgeven. Men ervaart, dat wij als
bevolkingseenheid gedoemd zijn te
verdwijnen. Men wil op de oude ver
trouwde voet doorgaan; nu het nog
kan. Wij zien bijv. aan onze kinderen
dat ze niets van onze levenswijze
snappen, omdat zij zich wel Hollands
voelen.
6. Dat dit blijkbaar allemaal zo moet
zijn, zullen velen die al van ver voor
de oorlog geprobeerd hebben om
van ons een sterke onafhankelijke
bevolkingsgroep te formeren, tot
wanhoop gebracht hebben.
7. Wie zijn wij, dat wij deze ontwikke
ling van het wereldgebeuren zouden
kunnen tegenhouden Historisch
gezien is zij onafwendbaar. Trouwens
de meesten van ons hebben nooit
moeite gedaan om in welke vorm
dan ook, onze eigen identiteit te
bewaren. Met het wegvallen van ons
land werd tevens de "drive" ontno
men om ons te handhaven. Het ge
volg was massa-intregatie en assi
milatie met alle gevolgen van dien.
Zij die deze ontwikkeling betreuren
(zoals schrijver dezes), moeten wel
beseffen, dat wij dertig jaar te laat
zijn, om dit proces tegen te kunnen
houden.
8. Overigens beschouw ik het z.g ge
brek aan belangstelling van de I.N.
niet als een onderwerp ter discussie.
Waarom zouden wij onze mening
verkondigen? Niet omdat wij niets
te zeggen hebben; het tegendeel is
waar. Maar wij hebben geleerd onze
mond te houden. Het zou ons toch
niet baten. Wij bestaan immers niet?!
(getuige het nog steeds niet willen
uitbetalen van de achterstallige sa
larissen, etc.)
Ik besef dat ook mijn argumentatie
mank gaat door generalisering. Hier
ontkomt men niet aan. Men praat im
mers over de I.N. in zijn geheel. Over
de uitzonderingen heeft men het niet;
want die vormen toch altijd een héél
kleine minderheid, die in de massa
verdwijnt. JIM VAN HALL.
4