De Chinese Kerk
Iflpussaai
door Dr. H. J. de Graaf
IfeSè&ssI
6
ft
-i
Boven: de Kwan Yin tempel in Cheribon,
beschreven in het boek van Ezerman.
Beneden: de klenteng in Bandung.
Waar de Chinezen zich vestigden in de Archipel, hielden ze de traditionele
voorouderverering in stand, of ze richtten een tempel op, een Toa-Pek-Kong
(verbasterd tot Tepekkong), meestal bekend als Klenteng. Vroeger was de naam
Chinese kerk alom bekend en werd zelfs spreekwoordelijk gebruikt. Oudtijds
werd de Chinese tempel niet slechts door Chinezen bezocht, doch ook door
lieden van andere landaard, meestal dames. Zij kwamen daar niet om zich in de
geheimen van Yang en Yin te verdiepen, doch meer om zich de toekomst te laten
voorspellen.
Bezoekers aan de klentèng zullen zich
ongetwijfeld de bamboevazen met stok
jes herinneren, van welke men er een
uit liet springen. Of de boonvormige
voorwerpen,die op de grond geworpen
door hun ligging voor de ingewijden
een duidelijke taal spraken. Het be
zoek aan de "Chinese kerk zou zó
druk zijn geweest, dat deze gewijde
plaats tot een plek werd, waar men el
kaar ontmoette, nieuwtjes uitwisselde
of bedacht, en zo zou hetgeen daar in
de Chinese kerk gezegd of vernomen
werd, met zeker gezag bekleed zijn.
Aldus heeft men mij verteld.
In elk geval vormden de klentèngs vaak
de fraaiste gebouwen in onze Indische
steden en van een enkele bestaat zelfs
een hele beschrijving, n.l. het boek
van de Hr.Ezerman, "Beschrijving van
den Koan lem-Tempel "Tiao Kak Sie
te Cheribon" uit 1920. Jammer dat er
over de andere Chinese tempels geen
boeken bestaan, want het is een heel
aardig geschrift, rijk geillustreerd. Het
is ook een heel fraaie tempel, met
mooie muurschilderingen. Hij was ge
wijd aan de bekende godin Kwam lem
of Kwan Yin, over wie de Nederlandse
auteur Henri Borel indertijd een boei
end boek heeft geschreven. Hij noem
de haar de godin der liefde en verge
leek haar met de heilige Maagd. Doch
wie leest er nu nog werken van Henri
Borel, die omstreeks 1900 (de tijd van
de Boxer-opstand) zo dapper voor de
Chinezen en hun cultuur in het strijd
perk trad?
Bezoek aan de klenteng met rondlei
ding door de abt.
Vaak werden de klentèngs door de
toeristen bezocht, die zich vergaapten
aan de geheimzinnige sfeer, het fraaie
houtsnijwerk (waarin de Chinezen uit
blonken), de eigenaardige schilderin
gen, doch van het wezen der tempels
toch eigenlijk niets begrepen. Er waren
ook geen boekjes of gidsen beschik
baar, waaruit zij iets over die tempel
of wat daar omging konden leren. Het
zal b.v. weinig Europeanen bekend zijn,
dat vaak aan deze tempels Boeddhis
tische monniken verbonden waren. Ik
herinner mij, dat ik in 1931 eens met
mijn vrouw een klentèng in de Prinsen
laan te Batavia bezocht en dat ik daar
o.a. ontvangen werd door een zeer
sober geklede Chinees (hij droeg meen
ik slechts een onderbroek), die ons in
het zuiverste Hollands toesprak en
,8
m JÉr
m,Jf
zeide: "Mag ik mij even voorstellen,
ik ben de Abt!"
Het was inderdaad een zéér hoffelijk
man, die ons heel prettig rondleidde
en alles uitlegde.
Evenmin zal bekend zijn, dat de Chine
zen een felle strijd hebben moeten
voeren, aleer hun klentèng in de ko
loniale samenleving zijn vaste plaats
heeft kunnen vinden. Onze Chinese
landgenoten voerden deze kamp op de
hun eigen wijze, n.l. volgens de metho
de der "buigzame onbuigzaamheid", -
(flexible inflexibility), gelijk de zende
ling Dr. Arthur H. Smith het in zijn nog
steeds lezenswaardig boek "Chinese
Characteristics" (Chinese karaktertrek
ken),het zo treffend noemt en beschrijft.
Zij hebben die strijd tenslotte nog ge
wonnen ook!
Tegenstand tegen het vestigen van de
klenteng in Oud-Batavia
De klentèng vond zijn vurigste tegen
standers in de Eerwaarde Kerkeraad
der Gereformeerde Gemeente te Bata
via, voor wie de afgoderij der Chinezen
een ergerlijke gruwel was. De geloofs
ijver der eerwaarde heren werd slechts
geëvenaard door hun onkunde omtrent
aard en wezen van de Chinese reli
gie. Toch was hun protest niet zo on
zinnig als het lijkt. Zij zagen hoe velen
hele of halve Christenen vaak hulp en
heul gingen zoeken bij de Chinese
waarzeggerij, in plaats van te vertrou
wen op, of te bidden tot de Almachtige
God, en als men dat overweegt wordt
het verzet van de kerk wel begrijpelij
ker.
De Hoge Regering in het Bataviase
Kasteel was heel wat minder fanatiek.
Weliswaar behoorden alle leden der
Regering tot de Gereformeerde Kerk,
doch zij verzuimden maar al te vaak
uit dit lidmaatschap de nodige conse
quenties te trekken, hoe zeer de predi
kanten zich ook inspanden hen tot be
tere gedachte te brengen. Zij overwo
gen n.l., dat de Chinezen een onmisba
re schakel vomden in de handel, daar
de hele tussenhandel en het grooste
deel van het kleinbedrijf in handen der
kundige en ijverige Chinezen was. Bo
vendien gedroegen zij zich uitermate
rustig en hun ondeugden (dobbelen en
opiumschuiven) beoefenden zij meestal
binnenshuis, zodat geen mens er last
van had. Ook thans zijn de misdaden
der Nederlandse Chinezen over het
algemeen huiselijke aangelegenheden,
waarmede buitenstaanders niets te ma
ken hebben.
Toch had de Eerwaarde Kerkeraad bij
haar ijveren tegen de afgoderij der
Chinezen de wet aan haar zijde. Im
mers,art. 2 der Bataviase Statuten, op
1 juli 1642 door G. G. Antonio van
Diemen afgekondigd, luidde dat binnen
het gebied der Compagnie "geen ande
re godsdienst of religie gepleegd, veel
min geleerd of voortgeplant mocht wor
den, hetzij in het geheim of openbaar,
dan de Gereformeerde, Christelijke
Religie, gelijk die in de publieke ker
ken van de Verenigde Nederlanden
geleerd werd".
Vandaar dat men nu nog in de oude
stadskern van Batavia wel vele on-
Christenen aantrof, zoals Moslims of
Chinezen, maar niet hun heiligdommen,
moskeeën of klentèngs. Wel trof men
ze daar buiten aan, nog wel op het ge
bied der Compagnie, doch niet-binnen
Batavia's wallen.
Over de strijd tussen Gereformeerde
Christenen en Chinese afgodendie
naars worden we ingelicht door de
hoogst nuttige uitgave der Kerkeraads-
besluiten van Batavia door ds. J. Mooij,
een uiterst belangwekkend drietal de
len, dat tot dusverre nog maar weinig
voor het historisch onderzoek gebruikt
werd. Zij beslaan het grootste deel
van onze Gouden Eeuw, lopen tot 1691
en bevatten massa's gegevens omtrent
de "kleine man" in het oude Batavia.