De eerste keer, dat in deze kerkeraads-
notulen sprake is van een klentèng is
op 23 sept. 1647. Toen verzocht n.l. de
Kerkeraad aan de Hoge Regering, dat
alle afgoderij, superstitite en vreemde
godsdienst "specialijk der Chinezen
afgodische tempel" mocht afgebroken
worden.
Waar stond dit eerste zo ernstige aan
stoot gevende gebouw? Wij horen, dat
het op het Chinese "kerkhof" stond.
Nu weten wij, dat de oudste Chinese
graven langs de vermaarde Jacatraweg
gelegen waren. Ligt daar ook niet het
graf van Beng Kong, de eerste kapi
tein-Chinees, tijdgenoot van Jan Pz.
Coen?
De regering voelt niet voor optreden
Cm de bekende, reeds genoemde re
denen had de Hoge Regering niet veel
lust, om de vlijtige en rustige Chinese
stadgenoten voor het hoofd te stoten,
zodat op het verzoek van de Kerke
raad niet dadelijk werd ingegaan. Doch
de heren predikanten hadden een pro
baat middel, om zekere druk op de
deftige heren van het Kasteel uit te
oefenen, niet door optochten of beto
gingen met spandoeken, doch door in
hun preken, gehouden in de z.g. Kas-
teelskerk, waar de hoge heren der Re-
gering plachten aanwezig te zijn, de-
ze heren op hun plicht als Gerefor
meerde kerkleden te wijzen. Dit hielp
tenslotte, doch pas vier jaar na de
eerste kerkelijke vermaning. In Ibbi
ging de Raad van Indië er toe over
de Chinezen te verzoeken (niet te be
velen), hun klentèng af te breken Daar
zou dan een bedehuis voor Maleis
sprekende Christenen voor in de plaats
komen. Dit laatste is natuurlijk niet
gebeurd, want daarvoor lag de plaats
te ver uit het centrum. Doch wel heb
ben de Chinezen hun afgebroken tem
pel op een andere plek weer opge
bouwd, waar ze hun "duivelsdienst
weer gewoon voortzetten. Andermaal
kwam de Kerkeraad in het geweer,
toen de Hoge Regering ongenegen
bleek, om het nieuwe duivelshuis te
laten afbreken. Een commissie uit de
Kerkeraad, bestaande uit de voornaam
ste predikanten en ouderlingen, begaf
zich naar de Raadszaal van het Kasteel,
om nog nadrukkelijker hun bezwaren
tegen de afgoderij aan de deftige He
ren voor te leggen. Echter, de Hoge
Regering, ofschoon alleszins bereid
de uitoefening van de Christelijke gods
dienst te ondersteunen, bleek weinig
lust te hebben, om de Chinezen op
nieuw voor het hoofd te stoten. Hoe
vriendelijk en tegemoetkomend ook het
antwoord van G.G. en Raadsleden
mocht luiden, in feite veranderde er
niets, ook al werden duidelijke feiten
aangevoerd "van de aanwassende in
solentie der Chinezen", zo mede "geen
geringe bewijzen van hun "paapse
wichelarijen!"
Het eindresultaat was, dat de Kerke
raad inzag, dat het vechten tegen de
bierkaai was, zodat hij in arren moede
berustte.
Dit heeft de Chinezen blijkbaar aan
gemoedigd, want in 1670 werden op
eens twee openbare, opgebouwde tem
pelen aangetroffen, en wel een buiten
aan de westzijde van de Rivier, en een
ander te Antjol, "op zaliger Pieter Cod-
deland." Kon men duidelijker bewijzen
vinden, dat de Chinezen in hun dui
velsdienst stouter en stouter begonnen
te worden?
De Hoge Regering heeft ten slotte de
strijd besloten met een even listigals
boosaardig antwoord. Zij beloofde "te
gen de aanbouw van Chinese tempels
zodanige zorg te dragen, als bij te
brengen zal wezen." Verder verwacht
te zij, dat bij de Kerkeraad "zodanige
minzame ijver tot winning en bekering
van de harten der heidenen en Moren
(Moslims) zou wezen, dat daaruit de
verdere aanwas der tempelen vanzelf
vervallen en met geen rigeur (gestreng
heid) in deze dangereuze (gevaarlijke)
tijden zal behoren ondernomen te wor
den." Hiermede kon de Eerwaarde Ker
keraad het doen. Heeft hij de wenk
ter harte genomen? Niet onmiddellijk.
Door de Gereformeerde Gemeente in
Batavia is geen zendingsactie onder
de Batavianen ondernomen, wel later
door andere Christelijke zendingsor
ganisaties. Aldus is "met minzame ij
ver" een Chinese Christengemeente
ontstaan, die er wezen mag, ook al
missen haar kerkgebouwen de stille
pracht der oude klentèngs. "De Wes
terse kathedralen streven met hun to-
tens ten Hemel" schreef eens een
Chinees, "de Chinese Toa-Pek-Kong
peinst over de aarde." Een treffend
gezegde!
Oude Chinese tempels in Batavia
Wat is van deze Chinese tempels thans
nog over?
Bij mijn weten is de tempel aan de
Jacatraweg geheel verdwenen. Ik heb
er nooit een spoor van kunnen ont
dekken.
Wat de tempel bij Antjol betreft, deze
bestaat nog. Ik ben, geloof ik, de eni
ge onder mijn kennissen, die hem wel
eens bezocht heeft. De bekende dr.
de Haan van Oud Batavia deelt in zijn
boek zelfs mede, dat onder het altaar
een Mohammedaans heilige begraven
ligt, zodat vroeger daar zowel Inheem
sen als Chinezen plachten te offeren.
Hebben de Chinezen zich met voor
bedachte rade van dit heilige graf
meester gemaakt, om er de weldoende
kracht van hun klentèng mee te ver
groten? De moskee, die bijna tegelij
kertijd en niet ver daar vandaan is op
gericht, zou dan misschien ook iets
met die geheimzinnige heilige hebben
kunnen uitstaan.
Bezoek van Ds. Valentijn aan de klen-
teng.
Wat de derde tempel betreft, die ten
zuiden der stad aan de Rivier zou
hebben gelegen, deze zou misschien
in de Grote Tempel aan Molenvliet
terug te vinden zijn. Het is wel de
zelfde tempel, die indertijd ds. Fran
cois Valentijn bezocht en voor zijn
doen uitvoerig beschreef. Hij kwam
er via de Nieuwpoort, die aan het
uiteinde van de Nieuwpoortstraat bij
Pasar Glodok gelegen heeft. Daarna
volgde hij de westzijde van Molenvliet,
sloeg daarna rechtsaf, ging over een
bruggetje en volgde daarop een paad
je, dat waarschijnlijk Gang Torong ge
weest zal zijn.
Tijdens Valentijn was deze tempel
reeds een vrij omvangrijk gebouw,
waaraan enige Boeddhistische monni
ken verbonden waren, t.w. 18, sommi
gen jong, anderen bejaard. Daar er dus
oudjes onder de monniken waren, kan
de door Valentijn in ±1715 bezochte
tempel wel dezelfde wezen, waartegen
de Kerkeraad in 1670 fulmineerde. Bij
Valentijn is evenwel van een bepaalde
tegenzin tegen deze klentèng geen
sprake. Niet alleen vertelt hij er veel
over, doch hij vult in zijn dikke boek
zelfs vijf grote bladen met gravures
van de tempel en zijn talrijke goden
beelden, b.v. van de Chinese god Ca-
lamija", de god "Talmo", de godinnen
"Mintolo en Matso" en een hele troep
"onbekende goden." Van deze goden
is ons echter geen bekend, en slechts
de "godin Quam lem Toedso is ons
dankzij het boek van Borel vertrouwd.
Overigens weet ds. Valentijn over deze
beelden weinig meer te vertellen, dan
schrijver dezes. Slechts deelt hij
nog mede, dat de monniken, die in
"zeer lange en wijde nachtrokken, met
lange en wijde mouwen" gekleed gaan,
niet mogen trouwen en niets dan moes
kruiden, zout en rijst eten, dus vege
tariërs zijn. Twee maal s jaars maken
zij een rondgang door de Chinese
kamp om aalmoezen te verzamelen, en
krijgen dan van sommigen een rijks
daalder, doch ook wel eens slechts
een schelling. Sommigen dragen ook
lange paternosters voor gebeden. De
Chinezen zouden niet veel achting voor
hen hebben gehad.
Het is toch wel jammer, dat onze Chi
nese tolken, die ons oude Gouverne
ment nodig had om zich over de Chi
nese maatschappij te laten voorlichten,
nooit eens een vakkundige beschrij
ving hebben kunnen geven van deze
nog bestaande tempel, waarvan we
toch reeds van Valentijn een beschrij
ving met illustraties bezitten, die thans
een twee-en-een-halve eeuw oud is.
Hadden zij het te druk met het nazien
van belastingaangiften of boekhouding
van belastingaangiften of boekhoudin-
7