Een taalgeleerde rond de eenwwisseling
INDISCHE
OVERLEVERINGEN
door LARMOYEUR
AMBARAWA
(Van een Ambonnees)
Tovenaar Kjai Banjoebiroe.
Wel duizend jaar geleden woonde er in
Ambarawa een koning (Radja). Hij heet
te Kjai Ambarawa. En in Banjoebiroe
had men Kjai Banjoebiroe.
Eens op een dag ging Kjai Banjoebiroe
naar Kjai Ambarawa; hij wou bij hem
op visite komen. Nu was Kjai Ambara
wa geen gewoon mens; behalve dat hij
stok-stok-oud was, was hij ook nog zo
gierig, als iemand vóór hem ooit ge
weest was. Toen hij dan ook Kjai
Banjoebiroe z'n poort zag binnenko
men, wist hij van nijd niet, wat hij
doen zou. Bij zich zag hij toevallig een
sikkel op de grond liggen; die raapte
hij op en smeet hem de onschuldige
Kjai Banjoebiroe naar het hoofd. Deze
werd niet geraakt. Zonder ook maar in
het minst boos te worden, nam hij de
sikkel op en wierp hem terug naar Kjai
Ambarawa. En deze zag hem voor zijn
voeten veranderen in goud. Dat
was een kolfje naar z'n hand. Vlug
raapte hij hem op en liep er op een
drafje mee naar z'n schatkamer. En
daar stopte hij hem veilig weg.
Kjai Banjoebiroe keerde intussen op
z'n schreden terug en ging onverrich-
terzake naar huis.
Op een andere keer wou hij weeer bij
Kjai Ambarawa op visite gaan. Maar
het verging hem niet veel beter. Toen
hij z'n trap opklom, kwam er een
patjol (grote bak met gekromde steel,
dienende tot spade, schop en schoffel)
aanzeilen. Dit was weer het werk van
Kjai Ambarawa, die met woede in de
ogen z'n bezoekers had zien naderen.
Weer werd Kjai Banjoebiroe niet ge
troffen. En even goedsmoeds als de
eerste keer wierp hij het voorwerp,
waarmee gesmeten was, terug. Daar
veranderde het, evenals de sikkel, in
goud. Nauwelijks zag de oude vrek het,
of hij sprong erop af, greep de gouden
patjol en borg hem ijlings bij z'n sikkel
in de schatkamer op.
Weer ging Kjai Banjoebiroe onverrich-
terzake naar huis.
Maar nu zou hem toch wel straffen,
die lelijke gierigaard! Hij zocht z'n
gouden slang op en keerde er dadelijk
mee naar Kjai Ambarawa's paleis te
rug. Daar gekomen riep hij luidop:
"Dood hem, m'n gouden slang!"
En de slang deed z'n plicht: hij doodde
Kjai Ambarawa.
Deze werd onmiddellijk daarna begra
ven. En z'n graf kan men nóg in
Ambarawa vinden.
Overgenomen uit: Indische overleve
ringen", Uitg. W. Thieme.
Henricus Johannes Emile Tendeloo (1858 - 1902)
Een paar woorden over een wel bijzondere figuur uit de Indische samenleving
van kort voor de eeuwwisseling.
H. J. E. Tendeloo, geboren in 1858 te Amoerang (Minahasa) als zoon van een
zendeling, had een korte maar gedenkwaardige loopbaan bij het Binnenlands
Bestuur. Hij overleed jong, maar niet voordat hij van zijn enorme kennis van de
Maleise talen en van het Indisch recht had doen blijken op de volgende zeer
eigen wijze.
Op 11 Juli 1895 promoveerde hij aan de
Leidse Universiteit, op dezelfde dag,
tweemaal en wel tot Doctor in de Taal
en Letterkunde (Proefschrift: Maleische
Verba en Nomina Verbalia) en tot Doc
tor in de Rechtswetenschap (Proef
schrift: Over de wenselijkheid der in
voering van het Torrensstelsel in Ne-
derlandsch-lndië).
Zijn loopbaan bij het Binnenlands Be
stuur begon in 1882, te Banjoemas, als
aspirant-controleur, na aflegging van
een examen in de Javaanse taal in 1880.
In datzelfde jaar voltooide hij de twee
jarige opleiding tot N.O.I. Ambtenaar
na een jaar studie. In 1884 volgde be
noeming tot controleur 2de klasse te
Serdang (S.O.K.), in 1886 te Pelala-
wang (S.O.K.), 1887 Tanat Poelib en
van 1888 tot 1890 te Air Bangis (S.W.
K.). In 1890 bevorderd tot controleur
1ste klasse en geplaatst te Loeboek
Si Kaping (S.O.K.). Tijdens een verlof
in Nederland in 1886 voltooide hij zijn
gymnasium studie met het eindexamen.
In 1891 ging hij weer met verlof en be
gon de studies, die reeds vier jaar la
ter op zo'n gedenkwaardige wijze be
ëindigd werden. Na zijn huwelijk en
terugkeer in Indië werd hij geplaatst
te Tebing Tinggi, vervolgens in 1899
te Loeboek Pak Pakam (Serdang) waar
hij enkele jaren bleef. In 1902 werd hij
benoemd tot assistent-resident te Tan
djong Poera, waar hij korte tijd later
kwam te overlijden.
Na zijn promoties had hij inmiddels
zijn wetenschappelijk werk voortgezet.
In 1901 verscheen van zijn hand een
"Maleische Grammatica", in twee de
len, uitgever E. J. Brill te Leiden. Dit
werk werd lange tijd aan de Nederland
se Universiteiten gebruikt.
Opheffer wijdde zijn 37ste brief geheel
aan Mr. Dr. Tendeloo en vermeldde:
"Mr. Dr. Tendeloo was na 22 jaar
dienst nog controleur op 400,'s
maands. Om GG te worden is een uni
versitaire opleiding niet nodig."
Zonder ons te verdiepen in het hoe en
waarom van zijn loopbaan en het ge
brek aan erkenning van zijn gaven door
het Binnenlands Bestuur zullen wij
trachten iets van de gedachten van
deze grote man weer te geven. Zijn
grote liefde voor de Maleise taal blijkt
uit zijn benaming ervoor: "het Italiaans
van het Oosten". Zijn kennis van talen
strekte zich uit over het Arabisch, het
Javaans, het Minangkabauws (Stelling
VIL Het Minangkabauwsch is eene taal,
en geen dialect van het Maleisch), en
nog andere talen van de archipel.
Zijn verhouding tot de Vorsten van
S.O.K. was zeer goed; in het voor
woord van de Grammatica dankt hij de
Vorsten van Serdang, van Langkat, van
Siyak, van Deli, en van Asahan: "Zon
der hunne met vorstelijke mildheid ge
schonken bijdragen zou mijn werk niet
hebben kunnen verschijnen".
En tot slot van het voorwoord: "Moge
het eenmaal blijken dat het streven
dezer Maleische Vorsten om mede te
werken tot het verspreiden van juister
inzichten in de eigenaardigheden hun
ner liefelijke schoone, maar door
vreemdelingen gewoonlijk zoo hope
loos verknoeide moedertaal, niet ge
heel ijdel is geweest!"
Over de Europeanen in Indië is zijn
oordeel niet mals: "Vreemdelingen, en
onder dezen spannen Europeanen de
kroon, spreken deze taal bijna zonder
uitzondering zeer gebrekkig. Zij slagen
erin hunne gedachten aan den inlander
tant soit peu duidelijk te maken, wat
niet te danken is aan hun kennis van
het Maleisch, maar bijna uitsluitend
aan de scherpzinnigheid van den inlan
der, voor wien de gebaren en intona
ties, zonder welke wij westerlingen ons
niet verstaanbaar schijnen te kunnen
uitdrukken, meestal welsprekender zijn
dan onze woorden". Elders zegt hij:
"Men komt nu eenmaal niet in Indië om
zuiver Maleisch te leeren", en in Stel
ling XIII: "Bij de opleiding der ambte
naren van het Binnenlandsch Bestuur
in Nederlandsch Indië wordt de weten
schappelijke zin te weinig bevorderd".
Deze opmerkingen moeten slecht te
verteren zijn geweest in de hogere be-
stuurskringen van die tijd. Toch weet
men niet hoever Mr. Dr. Tendeloo het
nog zou hebben kunnen brengen, als
hij niet, door cholera, op 44-jarige leef
tijd was omgekomen. Een abrupt einde
aan een zeer intensief leven.
Si Brahim.
De gegevens over de loopbaan zijn
verstrekt door de Heer W. Gijzen te
Oosterbeek, via Prof. Dr. H. J. C. Ten
deloo, de zoon van Mr. Dr. H. J. E. Ten
deloo.
17