16 Mijn klasje in "the early thirties", mèt Mère Anselma voor de pandopo van de zuster school op Selabatoe. Lief ja, al die Otjes en Sientjes! Daarom gaat 't U eigenlijk ook niets aan dat voor diversen van ons thuis al bij voorbaat de boeloe ajam gereed werd gehouden. Namen noem ik niet, want ik kan niet volledig zijn en de kinderen van toen herkennen zichzelf en hun vriendjes en vriendinnen toch wel. den we de Steinmetzjes als buren. Nu woonden ze schuin tegenover ons naast de Zusterschool. 's Morgens al heel vroeg zat Pa op de voorgalerij en kwam vader Stein- metz de weg overwandelen in keurige pyama en op sloffen (met van die dubbele kruisbanden over de voet). Dan zaten de heren te praten achter een geurig kop koffie en rookten een cigaret, gerold van tabak uit zo'n blik dat met een knal opensprong als je midden op het deksel drukte. Ik zat dan of op de trap of op één van de witte zuiltjes voor het huis pisang monjet te eten en te gojang kaki. Ik had alle tijd. Dat was één van de wei nige voordelen van je school-aan-de- overkant. Een jaar of wat later ver huisde de familie Steinmetz naar num mer 34, het huis naast ons, dat leeg was gekomen. En zo eindigden we ons verblijf op Soekaboemi zoals we het begonnen: naast onze eerste goe de oude buren. Van mijn schoolkameraden herinner ik me slechts enkele namen. Daar waren Richard en Edo Sie, Mieke de Boer (van de apotheek), Paula (achternaam vergeten, maaf), Friedje Tangkau, Boy Hooydonk, Max Galois en z'n broer Beertje die de leuke gewoonte had om z'n glazen oog in de hand te nemen zodat de keetjes gillend op de loop gingen; Bertram Kortz (si Trammi) en Jenny van den Berg; zat Pepi Noord hoorn Boele ook bij ons? Dan herin ner ik me nog vagelijk een meisje Joshua. Maar voor de rest: my humble apologies kinderen van toen, ik kan me werkelijk jullie namen niet meer herinneren. Kwam ik 's middags thuis uit school, dan trof ik soms op de èmpèr een heel stel grote anglo's aan met reuze wadjans erop. Dan werd er gekookt voor het kinder-voedings-fonds van de I.E.V.V.O. onder toezicht van mijn grootmoeder. En ik treuzelde bij de pannen met lekkers erin en sloop al dichterbij en danflang, een uit haal met de soetil: "Eeh, weg jij, jij hebt genoeg te eten!" Tenslotte ging een hele karavaan mensen, Amat voorop, met wadjans tussen hen in de weg over naar school, waar kin deren aan lange tafels al zaten te wachten. Dan gingen wij maar naar onze suiker-"onderneming", de wel wat al te weidse naam voor een schriel suikerriet bos|e dat - de hemel mag weten hoe het er kwam - op ons erf groeide. Met onze jachtmessen kapten we er dan een stengel af en die weer in stukken en liepen een week lang te kluiven. We boften als het toevallig tegen de maaltijd liep, want dan was het riet lekker zoet. Dat hoorde tenminste zo. De nonnetjes waren een dagje uitge weest met een autobus en kwamen in de namiddag terug. De wagen, die natuurlijk te hoog met barang beladen was, zwaaide elegant de poort in en reed met een daverende klap klem onder het ijzeren naambord boven de inrit. De lading op de bus bleek ste viger verankerd dan het bord, dat kra kend de geest gaf, losscheurde van de pilaren en half op het dak bleef hangen. Mas sopir klom uit de wagen, keek diepzinnig naar de bende op het dak van zijn bus, zei: "Loh, pitjahl'' en stak een cigaret op voor de schrik. De zusters intussen zaten in de bus en konden of durfden niet door de deur, want daarboven hing labiel en dreigend hun eigen zware naam bord. Maar de ramen stonden open en Kaj Steinmetz, die op het lawaai naar buiten was gekomen, bood de helpende hand. Het was de enige keer in Soekaboemi's historie dat nonnetjes zich in de armen van een galante jon geman waagden. Het einde van ons paradijselijk leven tje op Soekaboemi kwam in zicht. Be paald een benauwende gedachte. Van de dag van ons vertrek herinner ik me totaal niets. De weken die eraan vooraf gingen waren chaotisch en vol drukte. Wij zwierven voor de laatste keren door ons geboortestadje, langs wegen en gangetjes, over sawahs en door kampongs en we waren bepaald niet happy, alhoewel zoveel weken extra vacantie op de boot, de halve wereld door, ook niet te versmaden waren. Amat bedilde goedmoedig, hielp zoekgeraakte boeken opsporen en smokkelde zonder dat wij het wisten allerlei dingetjes voor ons in de pak kisten. Het afscheid zal moeilijk ge weest zijn, ongetwijfeld. En onze on vergetelijke Major Domus zal even zijn arm om ons heen geslagen heb ben. Tot de oorlog uitbrak schreef Amat Noerya, die zichzelf in zijn vrije uren bij ons had leren lezen en schrij ven, ons trouw en stuurde bovendien ieder jaar kerst- en nieuwjaarswensen. Op Priok heerste de gebruikelijke drukte van wegbrengers; de kade zag wit van de mensen die riepen en wuifden. Serpentines waren de laatste, broze band. We staarden naar de blakerende loodsen, de vervagende gezichten en keken in de groeiende spiegel van het water tussen schip en wal. Het was alsof de boot stillag en Java wegdreef. Eén voorval blijft me bij. Ik was be neden in de hut toen de Johan van Oldenbarnevelt de haven uitstoomde. De hutjongen was er nog bezig. Toen, ineens, opgewonden: "Eéh, njo Djoan doewit!" (nu heet ik Johan of Djoan op z'n Indonesisch). Ik keek de man ver baasd aan, toen keek ik naar de vloer of er ook centen lagen. "Neen, daar!", wees de gedienstige uit de patrijspoort. Ik keek naar buiten en zag vlakbij de Johan de Wit, die Priok juist binnen voer. En even heb ik gelachen omdat ik nog Indonesisch dacht en de Ja vaanse hutjongen een Hollandse naam probeerde uit te spreken. Een maand of wat later waren we in Negri Koud. En we zijn hier nog - en even dikwijls daarginds. We leven in feite in twee werelden; we zijn ergens zo "splitten" als ik weet niet wat en soms bekruipt ons, gelukkig niet al te vaak, een beklemmend gevoel van displaced person te zijn. God zal ons en Soekaboemi bewaren. En nu, nu zal zeker niemand het mij kwalijk nemen dat er een eind komt aan mijn vertelvermogen. Ik heb in deze herinneringen veel en velen niet genoemd en van diegenen die ik wel noemde de namen verkeerd gespeld misschien. En de geschiedenisjes niet allemaal in de juiste volgorde ge plaatst. Tik me daarvoor niet te hard op de vingers. Na al die jaren zal ik genoeg vergeten zijn. Enkele woorden van dank wil ik hier niet achterwege (lees verder volg. pag. Ie kol. onderaan)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 16