ACOBUS MARTINI'S BALJEE II Te paard of per rijtuig hield hij een scherp toezicht op zijn mensen. Zijn gezondheid, door het stadsleven ge schokt, herstelde zich. Zou men hem nu een sme rige kapitalist kun nen noemen, die zijn arbeiders uit buitte? Dat be hoeft helemaal niet. Hij bracht een groot terrein tot welvaart, ver schafte duizenden werk en rijst, en hield, wat over schoot, voor zich zelf. Later ver klaarde hij, dat zijn bezittingen "eerlijk en niet op de gewone Oost- indische wijze wa ren verkregen". Dus niet op de manier van zijn oud-collega en vriend Ter Steege, die na 16 jaar reeds repatrieer de met een vijf tot zes millioen. In Groningen (O. Boteringestr. 44) bouwde hij in 1791 een herenhuis, la ter ambtswoning van de Commissa- lift!! wheb VOgf^TEflLWO, mm WLlBOËMB bs BEM» van mrt to Ittmtmk* 1» te Ach'ervai, Skwwe K*», «ei tam te» 4e Ae»fc«i4s*tr«*i eti Kho iw A, 130, Ajri tfl «9 Maml M IJ tor nadere «jitóWiflg «te Huc)ta«<le ff.larrU'r tm> wlrsSfas» - terf W te .hmt- mar iasffrektw 4 \mton Je te /tmbsrUokmtrm i> (Mout De gedenkzuil met de levensloop van Baljée, gedrukt op zijde, en nu tentoongesteld in het nieuwe gebouw van de Gemeentelijke Sociale Dienst te Leeuwarden. Het gedenksteen stond vroeger op de binnenplaats van het Gesticht. Wij ontvingen de foto door de vriendelijke bemiddeling van de Leeuwarder Courant. ris der Koningin. Toch, niettegenstaande deze welvaart, voelde hij zich op Oedjoeng Menteng eenzaam en hij begon zich "onder die zwarte boeren en van de groote we reld verstoken te vervelen". Daarom kocht hij omstreeks 1789 aan het zeestrand bij Priok een buiten plaats, die vermoedelijk Soekapoera heette. Vandaar had hij een prachtig gezicht op de Bataviase rede, terwijl hij tevens "contact met de beschaafde wereld" had. Omgekeerd kwamen hem nu tal van vrienden en kennissen be zoeken. Zo logeerde eens bijna een jaar bij hem ds. Pieter Hotzes uit Huizum. Het onverwachte resultaat was, dat zowel Baljée als zijn vrouw tot lidmaten der Gereformeerde kerk werden aangenomen, want door de drukke zaken was het afleggen van de geloofsbelijdenis er bij ingeschoten. Het gevolg was, dat Baljée spoedig tot diaken, daarna tot ouderling en ten slotte tot opperkerkmeester gekozen werd. In de laatste functie droeg hij veel bij tot de aanleg van het bekende kerkhof Tanah Abang. Het beheer over zijn landerijen bij Oedjoeng Menteng had hij intussen aan vertrouwde personen opgedragen, hetgeen wel goed ging, uitgezonderd de grote schade, die hem in 1795 een felle brand bezorgde. Trouwens, hij kreeg nu andere inkomsten. Bevrijd van het plantage-werk had hij tijd om tal van hoge, ambten te be kleden, banen die meer opbrachten dan de kerkelijke besognes. Hij begon als Hoofd-ingeland of dijk graaf van Heren Heemraden, lid van het College van Heren Schepenen van Batavia (1788), Commissaris der Bank van Lening (1794), Regent van het Weeshuis (typisch voor een ex-wees jongen), Lid van het College van Toe zicht op de scholen. In 1795 klom hij op tot Vice-Voorzitter van het College van Schepenen met de rang van Op perkoopman, welke baan hem vergun de in een gouden koets te rijden. In 1798 werd hij zelfs op voordracht van de G.G. v. Overstraten benoemd tot President-schepen of burgemeester van Batavia met een inkomen van 10.000 's jaars. Maar het was een zwaar ambt. De Britten blokkeerden toen de rede en de Inlandse bevolking was geneigd tot verzet. In dit verband paste zijn benoeming tot Kolonel der ganse Bataviase schutterij: Europea nen, Inlanders en Chinezen. In nov. 1802 bereikte hij zijn hoogte punt: Raad Extra-ordinair van Ned.-ln- dië met een salaris van 24.000. Hij vatte deze taak in deze zorgvolle jaren zeer ernstig op, zodat zij hem vaak slapeloze nachten kostte. Menigmaal vinden wij zijn naam als initiatiefnemer tot besluiten vermeld. Toch bleef hij een eenvoudig en nederig man. Gaarne hielp hij soms met belangrijke bedragen, ook al werd hij soms door oplichters bedrogen. Voor iedereen stond zijn gastvrije deur open, b.v. voor een verre bloedverwant, Bleeker, die als soldaat naar Indië gekomen, te Batavia in garnizoen lag. Door Bal- jée's bemiddeling kreeg de jonge man een dag verlof, om eens bij zijn verre verwant op diens landgoed, een uur buiten de stad te komen praten. Bij gebrek aan openbare vervoermiddelen, kwam onze milicien bij Baljée aanlopen en bleef de hele dag en avond gezellig zitten kletsen. Toen hij echter op de zelfde wijze de terugreis wilde aan vaarden, liet Baljée zijn koets met vier paarden voorrijden en aldus kwam de jonge man als een "Edeleer" voor de tangsi aan, waar de wacht ijlings in het geweer schoot en stom verbaasd was, toen een slaaf het portier beleefd opende voor een "gemeen soldaat Hoe leefde nu zo'n Raad van Indië? Baljée vertelt het zelve in een zijner brieven, gebruikt door zijn biograaf W. Eekhoff. 's Morgens om zes uur wordt het dag en tijd om op te staan.'Na het ontbijt wordt tot 12 uur achter de schrijftafel gewerkt. Dan komt het middagmaal met zes of tien Oost-Indische gerech ten, dus wat wij een rijsttafel zouden noemen. Matig en voorzichtig als Bal jée was, nam hij van alles een beetje. Daarop volgen twee of drie uren slaap, een meridienne. Ietwat verfrist zet hij zich in zijn rijtuig, doch veel viel er niet te rijden, zodat men meestal het zelfde tochtje van alle dag maakt. Thuis gekomen gaat hij met kennissen wat kaart spelen. Daarna zet men zich weer aan een maaltijd, waaraan 20 tot 30 tani's genoeg zouden hebben. Ook nu weer betracht de oud-chirurgijn een wijze matigheid en nam dus weinig of niets, dan hetgeen zacht te verteren was. Daarop gaat men achter de klam boe. Het gevolg van dit sobere leven was een goede gezondheid, zodat, als hij zijn bril afzette, er veel jonger uit zag, dan hij werkelijk was. Vooral na het overlijden zijner vrouw klaagde hij over de grote eentonigheid van zijn In disch bestaan, doch hij stelde zich wei nig voor van een terugkeer naar n land, waar niemand hem meer zou kennen. Zijn onrust blijkt ook uit het groot aan tal zijner woonplaatsen. Op Oedjoeng Menteng met zijn drie landhuizen, zal hij weinig meer gekomen zijn. Doch in 1816 had hij vier woonoorden. Behalve het reeds genoemde Soekapoera bij Priok een vorstelijk landgoed aan de eertijds beroemde weg naar Jakatra. Dan het landgoed Tandjoeng West, dat hij opnieuw liet ontginnen en met klapperbomen beplanten. Verder een woning in Batavia's binnenstad, aan de Molensteeg. Ten slotte vestigde hij zich aan de Molenvlietse dijk, dus in dezelfde rij, waar ook G.G. de Klerk zijn statige woning had (nu: Arsip Ne gara). Bij de komst van G.G. Daendels in 1808 heeft hij deze landvoogd gastvrij in zijn "paleis" aan de Jacatraweg eni- (lees verder volgende pagina)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 7