ELDEN uit mijn
KINDERJAREN
wmmk
.11
Het was avond. Ik zat lui in mijn favoriete stoel van de muziek te genieten
die de kamer inkwam door twee levensgrote luidsprekers die elk in hun eigen
hoek stonden. Van waar ik zat scheen de ene luidspreker wat korter te zijn
dan de andere, en toen ineens, zonder enige waarschuwing
Niet ver van waar wij woonden in
Singosari stond een ruïne van een
oude Hindoetempel en een eind daar
vandaan, twee, in onze kinderogen,
geweldig grote beelden, 't Waren twee
reuzen. De bewakers van de tempel.
Ze zagen er schrikwekkend uit. Beiden
in zittende houding, met grote uitpui
lende ogen, een krans van slangen
koppen om het hoofd, de gezichten in
een grijns, de tanden zichtbaar. Ze
hadden beiden een knuppel aan hun zij
en op de knuppel rustte een zware
stenen hand. Ze stonden niet erg
dicht bij elkaar en de ene reus was
wat korter dan de andere. De grootste
miste een pink van de "knuppelhand,"
als ik 't me goed herinner.
We speelden er graag, klommen via
de knuppels, de knieën, en bolle bui
ken op de hoofden en keken vanuit
de hoogte neer om alles te zien zoals
de reuzen het zagen. Het was er altijd
erg stil. De beelden zwegen, voor zich
uit starend met die versteende grijns,
je hoorde. alleen 't geluid van garèngs
en vogeltjes. We vonden onze beelden
wel griezelig, maar toch ook "span
nend".
Als kind wil je graag van alles weten.
Wat wij van de beelden wilden weten,
was, waarom het ene kleiner was, beter
gezegd, dieper, in de grond zat dan
het andere. En mijn ouders hadden het
volgende verhaal voor ons klaar.
"Heel lang geleden stonden deze twee
reuzen hier al, ze waren goede vrien
den. Maar op een goede dag kregen
ze vreselijke ruzie. Nu kunnen die
beelden zich overdag niet bewegen,
een dreun liet neerkomen op 't hoofd
van de bijtlustige reus. Zo hard was
de slag dat z'n vriend diep in de
grond zonk. En daarom is de ene reus
groter dan de andere." "En toen
Toen al.
Als m'n ouders Zaterdagavond de
stad ingingen om een "bioscoopje te
pikken" en er thuis op ons werd gepast
door de bedienden, luidde de verma
ning altijd: "Zoet zijn hoor, want an
ders komen de beelden." Soms hoor
den we zelfs hun dreunende voetstap
pen. Ik verzeker je, we waren zoet.
De muziek was opgehouden. Het was
zo stil. De beelden vervaagden, ver
dwenen tenslotte en de luidsprekers
waren weer luidsprekers. Ze stonden
maar 's avonds's avondslo
pen ze rond!" "En toen?" "En toen, op
een heel donkere nacht tijdens de
geweldige herrie, kwam de ene reus
op de andere af en in z'n woede beet
hij de pink af van z'n collega, die op
zijn beurt in een reusachtige woede
ontstak, z'n knuppel ophief en die met
zwijgend ieder in hun eigen hoek. Stijf
en streng. Ik was terug in de huis
kamer, ver van Singosari. Ik kon niet
nalaten wat te glimlachen. De beelden
waren weer eens op stap geweest.
Het was toch avond?
J.L.
(Vervolg: Blikken Dominee)
Maar Grimm's Maleis was nog onvol
doende. Publiek was er genoeg. Er
waren talloze pasargangers, ook om
dat een rijke Chinees daar net een
grootse bruiloft vierde, gelijk Chinezen
dat kunnen. Daar Esser behoorlijk
Maleis verstond, besloot hij, na enige
aarzeling maar zelf te preken en wel
naar- aanleiding van een paar teksten,
die Grimm hem uit zijn Maleise Bijbel
aanwees. Esser klom toen op een
tafel en verzocht de drukke Chinese
muziek even te stoppen. Hij begon
toen met het beroemde Johannes lil,
16 "Karena demikianlah Allah menga-
sihi isi doenia, sehingga diberinja Anak-
nja jang toenggal itoe, soepaja barang
siapa jang pertjaja akan dia djangan
ia binasa, melainkan berolèh hidoep
jang kekal". Daar praatte hij toen over
en Esser meent, dat de preek wel in
sloeg, spreekt zelfs op zijn manier van
een "gezegende ure." Zelfs deelt hij
de reacties van het toegestroomde In
heemse publiek mede, als van een:
"Hoor, hoor!" of bij een tweede:
"Goed gezegd, dat is waar!" Dan een
derde: "Zeg dat nog eens, ik snap het
niet", en nummer vier: "He, Ali, dat is
voor jou!"
Men zal deze opgesomde reacties in
verband dienen te zien met Esser's
levendige betoog- en redeneertrant, die
hem ook in zijn vaderland eigen zou
blijven. Esser preekte nooit saai, doch
steeds ad rem. Of hij zo nog veel
langs Batavia's stoffige wegen ge
preekt heeft, weet ik niet. Wel sprak
hij later nog vaak op Timor, tijdens
inspectiereizen, maar dat was natuur
lijk heel wat anders dan zo maar op
de pasar.
Esser is lang met verlof geweest, van
1856 tot 1861, mogelijk wegens de
ziekte zijner vrouw, die kort na zijn
terugkeer naar Indië overleden is. Toen
hij in 1861 tot resident van het afge
legen Timor werd benoemd, trok hij
daar alleen heen. De twee jaren, dat
hij daar het gezag bekleedde, zijn niet
zo opvallend of rijk aan feiten als zijn
eerste verblijf in de Oost, doch hij ging
in dezelfde godsdienstige lijn verder,
hetgeen de Europese ingezetenen maar
matig aanstond. Het beginnen van een
receptie met een voorlezing uit een
plechtig door een djongos aangedra
gen quarto-Bijbel wekte verzet, zodat
de meesten maar wegbleven. Naast het
algemeen welzijn zijner residentie be
hartigde Esser ook de belangen van
school en kerk. In de laatste liet hij
avondbidstonden houden, waarbij het
gebouw met 70 vetpotjes geillumineerd
was, hetgeen eerst veel bekijks had.
Speciaal bekommerde hij zich om on
derwijs en kerstening van het eilandje
Sawoe, waar hij een school stichtte,
door een uit Ambon ontboden meester
geleid. In 1862 liet hij zelfs (voor het
eerst in die taal?) een tractaatje over
de Weg des Heils in het Sawoenees
drukken en verspreiden.
Met zijn onderhorigen speelde hij niet.
Een regent, die zich vóór het ver
schijnen bij de toewan besar moed
ingedronken had, kwam er niet makke
lijk af. Ernstig bestreed hij ook de
slavenhandel, die ook na het verbod
van 1860 clandestien voortleefde.
Uit protest tegen de invoering van de
opiumpacht nam Esser in 1863 ontslag
hetgeen wellicht voor het Gouverne
ment een opluchting was, en misschien
ook wel voor hem zelf. Via Egypte en
het Heilige Land bereikte hij het vader
land, waar hij het volgende jaar her
trouwde. Toen een politieke carrière
in 1865 niet doorging - hij had zich
toen candidaat voor de lie Kamer ge
steld doch was niet gekozen - is hij
in 1868 met de befaamde straatpredi-
king begonnen. Daardoor werd hij ja
ren lang een bekende en zeer opmer
kelijke figuur in de deftige residentie.
Daar deze werkzaamheid buiten Indië
plaats vond, behoeven wij er slechts
kort melding van te maken, er de na
druk op leggende, dat dit werk reeds
in Batavia was voorbereid. Men kan
het ook zien als een voorbereiding van
het werk van het Leger des Heils, dat
ook op sterke weerstand is gestuit,
terwijl men het nu onvoorwaardelijk
prijst. Doch toen de oud-resident van
(lees verder pagina 17)
15