I Mijn vierentwintig bloemen voor Tong Tong I M.Knaudv^ Lief Indië, wat is er toch veel te vertellen van jou - nu zo ver - maar nog altijd een schat, Wij voelen je kleuren, je klanken, je geuren, wij hebben een jeugd als géén ander gehad. Lief Indië, wat heeft God jou prachtig geschapen, de zon is je glimlach, de regen je traan, en duizenden bloemen, teveel om op te noemen bood jij ons in zachte genegenheid aan. Je gaf Orchideeën in velerlei tinten, je richtte ons oog op de Sokka in bloei, Je trilde van leven, nóg voel ik je beven, je bent als een boom in een toomloze groei. Ik zie de Kembodja, door maanlicht begoten, diep geurend rond graven van heilige kracht, Ach, bloem van de Tropen, waar kan ik je kopen? Jij hebt ons een eeuwigheids-tempel gebracht. Lief Indië, jouw Marigolds lijken wel zonnen, Melatie geeft sterren van 't zuiverste wit, en duizend planetendie ZULLEN het weten dat jij, heerlijk land, ons nog altijd bezit. Ik denk aan Tjenté met haar prikk'lende geuren, heel vroeger liep ik daar onachtzaam voorbij, Maar hier in de regen, dan gaat het pas wegen, hier maakt zoiets kleins ieder Indisch kind blij Ik pluk Katjapiring, ik pluk Gandasoeli, ik kijk vol verbazing naar "Schildersverdriet Diens kleuren verglijden als 't menselijk lijden, een toverstruikuit een begeesterd gebied. Ik loop weer in dromen langs bloeiende Boengoer en pluk in de tuin de Kemoening, zó fijn, Er klinken gezangen en tóch zijn er wangen die tranen geleidenwant heimwee doet pijn. Lief Indië, hier tref je ons diep met je geuren, hier is jouw Tjempaka de bloem van de dans, Je S'patoe zal groeien, je Bruidstranen bloeien en heeft Stevenoot niet een koninkrijk-glans? Nog denk ik met brandend hart aan de Kenanga, nóg bid ik om Tjoelam, zo sierlijk als kant, Ik kan je zó roemenO, Eden der bloemen, ik heb er mijn hart aan jouw grootheid verpand. Wie geeft er zo'n smaak als de vriend'lijke Toeri? Wie kleurt er zo teder als onze Têlang? Een droom is vergleden en hard is het heden, ach, Indië, ik voel me soms treurig en bang. Want als ik zo 's morgens de Tandjoeng ga rapen en roomblanke slingers rijg, zónder verdriet, dan zal ik niet wetendat ikmoet vergeten, dan klingelt de Tongkeng weemoedig haar lied. Ik hóór nietsIk zie Bougainville om me klimmen, ik zie Flamboyant als een vurig festijn! Door bloemen omgeven wil ik blijven léven, O, Indië, laat mij in jouw kleurenpracht zijn. Maar nu ben ik moe en de avond gaat vallen, geef mij Sêdêp-Malêm en wierook mijn huis, Dank, Heer in de wolken, UW bloemen, UW tolken die brachten mij - wiekend op dromen - weer thuis. HELLY VAN BRINK-EWEG 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1975 | | pagina 16