(Vervolg: Er was eens een man)
zijn in de greep van iets onbegrijpe
lijks voor ons nu, maar begrijpelijk
voor de historie als de noodzakelijke
voltrekking van nieuwe gebeurtenissen,
die hun gang moeten hebben.
Hij peinsde er voortdurend over en
waarde daarbij door het hotel, want
het stilzitten lag hem slecht. Hij liep
maar steeds weer trappen op en af en
door gangen en galerijen. Of hij zat te
denken in de stille en halfdonkere pa
tio en dan liep hij weer. Soms bij het
passeren van een openstaande deur,
keek hij even zonder nieuwsgierigheid
naar binnen. En wederom werd hij
plotseling door zijn oog gevangen en
omvergeworpen.
Want hij zag in één van die kamers
dezelfde Christusplaat, die hij gevon
den had, maar nu niet als afgescheurd
stuk. En hij zag dat het stuk dat hij
in zijn kamer had niet Christus was,
maar de misdadiger aan Christus' lin
kerzijde. Christus zelf was afgebeeld
zoals op alle soortgelijke voorstellin
gen: stralend in het licht der genade,
waartegen de duisternis rondom de
misdadigers des te zwarter en genade
lozer afstak.
De man bleef als versteend staan, de
plaat ziend en niet ziend. Ook zag hij
de man niet, die plotseling in de deur
opening verscheen, hem vragend aan
keek en toen ontsteld de blik van zijn
ogen volgde, maar dan verbijsterd de
deur weer sloot. De deur was groen
geschilderd met een gele bies en met
een gele 8 in het vierkantje. Het was
een gewone, onverschillige hoteldeur.
De man liep naar zijn kamer terug en
ging op de rand van zijn bed zitten.
Zijn brein schoot als bij een vuurwerk
bonte banen en regens van gedachten
door de duisternis van zijn bewustzijn.
Zonder richting, zonder bestaans
kracht en zonder vat. Sommige vuur
werkfiguren kwamen herhaaldelijk te
rug. Zoals:
"Ik dacht dat ik Christus diende, maar
ik diende de misdadiger."
"Elke misdadiger is goed genoeg om
Christus te zijn voor een mens, die
het niet weet."
"Elke misdadiger verwerft aan Chris
tus zijde de eeuwigheid."
"Hoe vreselijk dat tesamen met Chris
tus een kindje geboren moet worden,
alleen maar voorbestemd om Christus
gezelschap te houden in Zijn laatste
ogenblikken en om verder alle eeuwen
door tot heilzaam afschrikwekkend
voorbeeld te dienen voor alle zaligheid
zoekenden.''
"Wie ben ik? Christus of de man die
aanzit aan tafel en te horen krijgt,
dat hij de verrader zijn zal? Wij worden
aangewezen of wij willen of niet. Wij
worden er speciaal voor geboren. Wij
ontkomen er niet aan en met onze
boete boeten wij voor eeuwen."
En nog veel meer gedachten. Want
aangezien hij maar een gewoon mens
was (hij heette misschien J. Jansen of
zo) was hij natuurlijk niet zó ontdaan
en verscheurd door ellende dat hij
zelfmoord pleegde. Of besloot hij een
zo zondig leven te leiden (naar de
"Christus" die hij aanbad) dat hij aan
een kruis zou genageld worden. Er
was feitelijk helemaal niets aan hem
te merken. Hij stak een sigaret op,
bekeek dromerig de Christusprent aan
zijn muur en stond dan op om bij het
raam te staan. De dag was bijna om.
In de verte klonk het dreigend geroep
van horden demonstranten. Ergens
vlakbij begon een Islamiet te bidden
monotoon half zingend, dreigend, wan
hopig, berustend, extatisch, vredig,
woest, smekend, tartend, snikkend, op
en neer en op en neer, God is God
en God is God en God is God:
"Allah-il-Allah, Allah-il-Allah, Allah-il-
Allah, Allah-il-Allah, Allah-il-Allah!"
VINCENT MAHIEU
P.S. Pas veel later - hij zat toen achter
een café chico aan de José Antonio
in Madrid en voelde zich een echt
wijze en wijsneuzige tourist - dacht
hij opeens aan het lot. Hij zocht al zijn
zakken na, maar hij was het lot op de
een of andere verwenste manier kwijt
geraakt. En dus ook de vijf millioen.
Of niets? Wat weten wij nou, zelfs
onze verhevenste gedachten, onze
subliemste ontdekkingen, zijn niets,
niets, niets.
-t-WEEKBLAD VOOR DAMES IN INDIE
HET OUDE JAAR
Hoe het oude jaar bijna driekwart
eeuw geleden werd uitgeluid in de
De Echo, Weekblad voor Dames in
Indië, kan men lezen in het nummer
van 29 december 1901 van dat week
blad. Wij nemen het volgende citaat
uit het artikel en handhaven daarbij de
toen geldende spelling. Zij sluit won
derwel aan bij de plechtige, verheven
taal, waarin men in die tijd zijn ge
dachten gootVeel is er veranderd
in die 74 jaar. Wie van ons zou nu
het oude jaar nog dank brengen "voor
alles wat gij ons hebt gebracht"!?
"Veel goeds hebt gij ons willen schenken,
waarvoor ons hart helaas gesloten bleef
en die ongenoten en ongewaardeerd aan
ons voorbijgingen!
Maar ook hebt gij smart, lijden en be
proeving gebracht als strenge dwangmidde
len, om ons terug te voeren op den engen
weg van plicht, om ons terug te brengen
op het pad, dat leidt naar het grootste doel
des levens, om ons te maken beter, reiner
en volmaakter. Gij hebt ons gezien in
dagen van strijd, van vallen en weer op
staan, gij hebt ons gezien moedeloos en
in bangen twijfel, maar gij weet het zoo
goed, daar wordt minder uit boosheid dan
uit zwakheid misdreven. Gij hebt ons zwak
gezien en klein, maar trouw en met on
eindig geduld en liefde hebt gij ons telkens
de hand gereikt tot opstaan en vooruit
gaan, gij hebt ons vertroost en verblijd met
groote liefde en vriendschap, bemoedigd
door goeden uitslag op ons werk, door
vrede en voldoening van overwinning in
den strijd. En voor dat alles voelen wij
eene groote, teedere dankbaarheid voor U,
scheidende vriend Ik voel, dat ook uw
hart vol droefheid is en toch met trillende
stem spreekt gij ons nog moed en troost
toe; wekt gij ons op om den nieuwen
gast, die voor de deur staat, met blijdschap
te begroeten in ons midden. Nog één
laatste blik op de bladzij van het levens
boek, door ons dit jaar volgeschreven!
Daar staan zij opgeteekend onze daden van
egoïsme, liefdeloosheid, hardheid, onver
schilligheid, daden, getuigende hoezeer wij
te kort schoten in de vervulling onzer
plichten in geduld, verdraagzaamheid, maar
vooral in liefde en langzaam druppelen
daarop neer tranen van diep berouw, van
bitter zelfverwijt, ze druppelen neer telkens
en telkens weer tot bijna de aanklacht is
uitgewischt. Maar daaronder hebt gij neer
gegrift in gulden letters alles wat ons ten
goede komt daden van opoffering, toe
wijding en liefde. En met een bemoedigen
den glimlach slaat gij om, het volbeschreven
blad en reikt het levensboek over aan uw
opvolger, die achter u staat. En dan voor
't laatst klinkt ons uw vaarwel in de ooren;
het zij zoo, ga heen, trouwe vriend om uit
te rusten in de rij uwer voorgangers. Heb
dank voor alles, alles wat gij ons hebt
gebracht
8