Raden Wijaya, de Tataarse Inval en de Stichting van Surabaya
(slot)
Drs. H. D. van Pernis
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllIllllllllllllllllllllllllllllllll
IllllllllllllllllllllllllillIllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllliillllllllllllllltlJIIHIIIIIIIIIIIIIiilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllll
Het verbluffende bij dit alles is, dat Abdurachman, die blijkens de voor zijn
naam prijkende titel drs., pretendeert een Nederlandse opleiding te hebben
gehad, niet of onvoldoende in staat is geweest om de werken van Krom en Berg
met vrucht te lezen. Het mankeert hem aan kritisch inzicht, een eerste vereiste
voor iemand met een Westerse academische opleiding. Zo zijn hij en zijn mede
stander Suparto Brata kennelijk afgegaan op Kroms wel zeer terloopse, verder
nergens gestaafde vermelding van "het sinds den Majapahitschen tijd voor
komende Soerabaja", om vervolgens meteen maar de stichting van Surabaya
te laten vallen op 31 mei 1293, toen Wijaya de Tataren de zee in zou hebben
gejaagd.
Het is niet mijn bedoeling om Abdu
rachman voor schut te zetten (een
modderfiguur te laten slaan) door een
vertaling van zijn artikel en een uit
voerige bespreking van zijn wilde ma
nieren van citeren uit de Rangga La-
we, de Pararaton en de Harsa-Wijaya.
Ik zal mij beperken tot een samenvat
ting van wat, volgens Krom, de Chi
nese annalen zeggen over de Java-
expeditie. Zonder die Chinese annalen
zou de Tataarse inval van 1293 histo
risch hoogst twijfelachtig zijn geweest.
Krom (p. 353-360) zegt daar het vol
gende van:
In de 12e maand (dec. 1292) varen
1000 schepen met 20.000 man uit.
Volgt een nauwkeurige beschrijving
van de gevaren route, waarbij de
hoofdmacht ging langs Campa, Kari-
mata, Gelam (bij Tg. Sambar, ZW.
Borneo) en Karimun Jawa, waarna de
hoofdmacht landt in Tuban. De Mon
golen (Tataren) trekken nu voor de
helft verder over land, de helft gaat
per schip.
Op de eerste van de derde maand
zijn alle troepen weer bijeen in Pa-
tsie kan, d.w.z. in Pacekan (Lees: Pa
tjekan) aan de Surabaya-rivier. Daar
wachten troepen van Wijaya's vijand,
Jayakatwang, de Tataren op. Na een
omtrekkende beweging van de Tata
ren, verlaten de Javanen hun schepen
en vluchten 's nachts weg. Wijaya had
intussen allang contact gehad met drie
Tataarse hoofdofficieren, die recht
streeks van Tuban naar Singasari ge
stuurd waren en al ontdekt hadden
dat Kertanegara (die de Chinese ge
zant Meng K'i beledigd had) niet meer
leefde.
Onder achterlating van bewakings
troepen aan de riviermond, beginnen
de Tataren hun tocht naar het binnen
land. Op dat ogenblik verzoeken bo
den van Wijaya om hulptroepen tegen
de naar Majapahit opdringende Jaya
katwang.
Op de 7e dag van de 3e maand volgt
de slag van de geallieerden (Tataren
Wijaya) bij Majapahit tegen de van
drie kanten naderende Kedirische
troepen. Kau Hsing jaagt tweemaal de
vijand op de vlucht.
Op de 15e van de 3e maand volgt de
opmars van de geallieerden tegen
Daha-Kediri. Hoewel Jayakatwang o-
ver meer dan 100.000 man beschikt,
legt hij het af tegen de van drie kanten
oprukkende vijand, en onderwerpt zich
aan de Tataren.
Wijaya wil een schatting voor de Chi
nese keizer bijeenbrengen in Majapa
hit en krijgt daarvoor in afwezigheid
van Kau Hsing toestemming van de
generaals Yi-k'o-mu-su Ik-he Mi-
se) en Che-pi She Pi), die hem een
Chinees escorte meegeven. Wijaya,
die een prinses uit de kraton van Da-
ha (Kediri) had gehaald, krijgt last
(volgens de Pararaton) met de Tataren
die de beide, aan de keizer beloofde
prinsessen opeisen. Vele Chinezen
zouden door een list zijn afgemaakt
door Sora en Rangga Lawe, die hen
tot de haven van Canggu (in de buurt
van Surabaya) zou hebben nagezet en
afgemaakt. Nu, los van alle gebral 9),
even het verhaal volgens de Chinese
annalen (Krom p. 358-359):
Wijaya is op de 2e dag van de 4e
maand van 1293 op weg met een Ta
taars escorte van twee officieren en
200 man. Hij verlaat hen heimelijk, valt
ze aan en doodt ze. Dan verzamelt hij
een grote menigte Javanen en richt
zich tegen het Tataarse leger zelf, als
dit terugtrekt uit Daha. Door een aan
val van twee kanten weet hij Che-pi in
de achterhoede af te snijden. Al vech
tende moet deze zich 300 li ver 'n weg
banen tot hij de schepen heeft bereikt.
Meer dan 3000 man zijn dan in het
geheel (in het hele kader van de ex
peditie) gesneuveld. Zowel volgens de
Pararaton als de Chinese annalen
eindigt de "vervolging" bij de sche
pen. Maar daarmee houdt ook alle
overeenkomst op; en eens te meer
blijkt hoe weinig historisch de bijzon
derheden van de Pararaton-verhalen
zijn.
Na Wijaya's verraderlijke aanval wil
len Che-pi en Kau Hsing de strijd
voortzetten tegen hun vroegere bond
genoot. Maar Yi-k'o-mu-su verzet zich
daartegen en beroept zich op het kei
zerlijk bevel om als men op Java is,
eerst nadere instructies te vragen, al
vorens verder handelend op te treden.
De drie generaals kunnen het niet eens
worden en het slot is dat de Tataren
zich op de 24e van de vierde maand
weer inschepen en Java verlaten met
medeneming van 100 gevangenen, w.o.
hoogwaardigheidsbekleders van Jaya
katwang, een kaart van het land, een
register van de bevolking, kostbaar
heden en weefsels, plus een
brief in gouden letters uit Bali. De
keizer is echter vertoornd over het on
gelukkig slot van de expeditie en
straft Che-pi en Yi-k'o-mu-su, omdat
ze Wijaya zo onvoorzichtig buiten hun
bereik hadden laten gaan. Later wor
den beiden weer begenadigd. Ook met
Java zijn de betrekkingen niet lang
gespannen gebleven. In 1297 komt er
weer een Javaanse gezant, door an
dere missies in 1298, 1300 en 1308
gevolgd. Tot zover Krom.
Tot besluit laat ik hier nog de laatste
helft van Berg's brief aan mij volgen,
met aantekening dat Abdurachman
zelfs de naam Su-la-yu fout schrijft als
Sugalu (of is dat een zetfout?) evenals
trouwens Tatar dat hij precies als Su
parto Brata spelt als Tartar. Nu dus
nog Bergs slotopmerkingen:
"Het Chinese bericht over de Java-
expeditie geldt als over het algemeen
betrouwbaar, maar in dit geval komt
het niet slechts op de interpretatie aan,
want ook de identificatie van in Chi
nese karakters vermelde plaats- en
persoonsnamen heeft problemen op
geleverd; de karakters die Groene-
veldt als Su-la-yu gelezen en op Se-
dayu betrokken heeft, zijn volgens
Ferrand te lezen als Jong-la-yu
Janggala, de Brantasdelta (zie Parara
ton, 2e editie, Verh. Bat. Gen. 62. p.
103 noot 4). Volgens wijlen Duyven-
dak komt in de Chinese annalen het
verhaal over het afsnijden van de
neus van een gezant vaak voor en
staat het voor "gezichtsverlies", het
geen dan verder als een reden tot
oorog geldt. Te bedenken is dat Ku-
blai Khan ook andere gebieden van
Zuidoost Azië veroverd heeft of heeft
willen veroveren; van zijn standpunt
(lees verder volgende pagina)
12