Na de Japanse capitulatie
De wederopbouw in de Residentie Riouw (1945)
(I)
In Augustus 1945 werd ik in Singapore bevrijd na ruim drie jaar krijgsgevangen
schap op Java, in Thailand en in Singapore; ons kamp werd natuurlijk door de
Engelsen bevrijd, ja zelfs door Lord Louis Mountbatten himself. De Nederlandse
ex-P.O.W.'s werden zoveel mogelijk ondergebracht in het op zedelijk gebied
zo beruchte - "Wildeminakamp". Als gemilitariseerd burger-politeman (ex-
Semarang) beviel me dat maar matig, maar het was toch altijd nog beter dan
een Japans krijgsgevangenkamp. Daar ontvingen wij ook als zakgeld het eerste
echt waardevolle geld: 10 Singapore-dollars!
Ongeveer een maand heb ik met die
"rijkdom" en met mijn kontjo's door
Singapore gezworven. Toen hoorde ik
dat men bezig was om in de Riouw-ar-
chipel 't normale leven zo goed moge
lijk weer op gang te brengen. Een ex-
geinterneerde Controleur B.B. - de
Heer Veling, voor de oorlog H.P.B.
Karimoen - had die taak namens de
NICA als waarnemend Resident Riouw
op zich genomen en op zijn eigen
eiland Karimoen succes gehad. Mijn
zegsman, de Inspecteur van Politie
1ste kl. Bram Prins, vertelde mij dat
men nu bezig was om zoveel mogelijk
burgerambtenaren bij elkaar te trom
melen; een aantal Bestuurs- en Poli-
tie-ambtenaren waren reeds met de
Engelse bevrijders meegetrokken.
Bram Prins zelf stond op het punt naar
Tandjong Pinang te gaan; alleen voor
het Detachement Veldpolitie te Dabo
op het tin-eiland Singkep had men
nog geen politiefunctionaris kunnen
vinden. Of ik daar wat voor voelde?
Nou, dat was niet aan dovemansoren
gevraagd. Met wat moeite vond ik in
het Rapwi-kantoor de Heer Veling.
Hij was blij met de "missing link",
maar deelde mee dat drie Engelse
marinescheepjes zojuist naar Dabo
waren vertrokken met aan boord een
Controleur B.B., van de Griend, en
een op de valreep aan boord gespron
gen employé van de Singkep Tin Mij.,
de Heer Roos - in péndék, op klètèks
en zonder bril! Maar geen nood, Ve
ling met zijn vele voor-oorlogse goe
de contacten in Singapore zag wel
kans voor transport vooor mij te zor
gen. In afwachting daarvan werd ik tot
mijn vreugde uit het Wilhelminakamp
gehaald en voorlopig in het Rapwi-
gebouw gehuisvest. En inderdaad, bin
nen een week had Veling een Chinese
motorvissersboot gevonden, waarmee
ik in elk geval tot Senajang - onge
veer van de afstand Singapore -
Dabo/Singkep - kon reizen (Wist ik
veel waar Senajang lag?) Daar zou
ik zelf voor verder "transit" moeten
zorgen.
Ik kreeg mijn eerste behoorlijke kle
ding - een Engels groen militair tropen
uniform met peloper-petje waarop het
Nederlandse wapen werd gespeld, -
een Japans pistool met munitie (mijn
eerste wapen, en wat voor een wa
pen!) en een zak met de eerste echte
10.000 Singapore-dollars voor salaris
voorschotten mee. Veling zei mij, dat
ik van Jappen geen last zou krijgen
(die hadden zich allemaal zeer ge
disciplineerd krijgsgevangen laten ma
ken, - zei hij - wat later juist bleek te
zijn), maar misschien wel van zeero
vers! Met dat pistool kon ik mijzelf
en die 10.000 dollars dan verdedigen
En zo vertrok ik dan op een goede
dag in begin oktober 1945 met een
stinkende vissersboot richting Singkep
om een handje mee te helpen bij de
wederopbouw van Riouw. Het was een
feestelijke reis; bij elk haventje waar
werd aangelegd werd ik door de be
volking uitbundig ontvangen. Ik was
de eerste Belanda die zich daar na
de oorlog vertoonde. Maar veel tijd
om bij die tussenhaventjes te blijven
hadden we niet; de Chinese djoero-
moedi moest tijdig in Senajang zijn
om daar de in de afgelopen nacht ge
vangen vis op te kopen en in zijn
schuit te laden.
Of de bevolking van Senajang wist dat
ik met die speciale vissersboot in aan
tocht was (kabar angin) dan wel al
leen maar geinteresseerd was om hun
handel aan de Chinese vishandelaaar
over te doen, zal wel voor eeuwig in
nevelen gehuld blijven. Feit is echter
dat de Boom zwart stond van schamel
geklede Maleiers en Chinezen. Ook
daar was de ontvangst bijzonder har
telijk; min of meer officieel werd ik
door de Kapitein der Chinezen ont
vangen. Het zeer betrouwbare Batak-
se Districtshoofd (zijn naam is mij
ontschoten) was bij de eerste Engelse
"invasie" met de Controleur B.B. mee
gegaan naar Dabo.
In een vrolijke optocht werd ik naar
de kotta gebracht en bij een Chinees
ingekwartierd. Onder het genot van de
nodige lekkernijen moest ik van alles
vertellen, want afgezien van de be
kende "kabar angin" en het kortston
dige bezoek van de heren van de
Griend en Roos was men verstoken
van praktisch elk contact met de bui
tenwereld.
Het doel van mijn reis - versterking
van het burgerlijk bestuur in het res
sort Singkep - werd algemeen toege
juicht, maar het doel van mijn tussen
landing in Senajang, n.l. verder trans
port naar Dabo, leverde technisch heel
wat problemen op. Op wat sampans
en zeilbootjes na was vrijwel elk ge
motoriseerd vaartuig door de Jap ge-
confiskeerd. Het zou dus een hele
puzzle zijn om niet alleen een geschik
te boot te vinden maar ook een willige
djoeroemoedi. Men wist immers niet
met welke wellicht onaangename ver
rassingen men op de lange reis naar
Singkep te maken zou krijgen. Ik heb
dan ook een week in Senajang moe
ten wachten; een week overigens
waarop ik nu nog met plezier terug
kijk. Overal waar ik op bezoek ging
werd ik niet alleen allerhartelijkst ont
vangen, maar de bekende Indone
sische en Chinese gastvrijheid kende
geen grenzen. Hoewel de bevolking
ook niet veel meer bezat - zo waren
bijvoorbeeld alle varkens door de Jap
in beslag genomen! - werden mij in
elk huis de heerlijkste Indonesische
of Chinese maaltijden voorgezet. Wij
zend op hun eigen armoede trachtte
ik deze overdaad in te dammen, maar
weigeringen of tegenspartelingen mij
nerzijds werden verontwaardigd van
de hand gewezen.
Maar na een week had men dan toch
het gewenste gevonden: een open
sampan kotak, groot genoeg voor een
paar mensen, bemand door een uit
gemergelde Chinese opiumschuiver in
pyamabroek en singlet met op het
hoofd een oude verweerde gleufhoed
(ik zie de ruwe zeebonk nog zitten!).
Maar hij verstond zijn vak, na bijna
een dag varen bracht hij mij onge
schonden tot Poeloe Singkep. Hij en
de anderen wisten blijkbaar precies
wat ze deden; in oktober was de zee
zo glad als een spiegel en de reis
bijzonder mooi langs al die eilanden.
Maar toen ik er enige maanden later
op een grotere schuit op patrouille
passeerde spookte de zee er met
huizenhoge golven.
Wij naderden Poeloe Singkep vanuit
het Noorden om bij de kampong Koea-
la Loempoer (neen, niet op Malakka,
maar echt op Singkep en moerassig
en modderig was het er ook) aan land
te gaan. Maar dat ging zo maar niet:
op ca 50 meter afstand van de Boom
werden wij door twee waakzame Ja
vaanse politieagenten met hun glad-
geschoten Hembrug karabijnen in de
aanslag aangeroepen met: "Berhenti,
siapa itoe?!" Ik had dit niet verwacht,
maar toen ik in de wankele boot op
stond en me bekend maakte met "In-
spektoer Polisi, kepala Polisi baroe
was alles in orde en konden wij door
varen en aan land gaan. De ontvangst
door deze beide agenten was ook
buitengewoon hartelijk; met kennelijk
genoegen sprongen zij in de houding
en gaven mij het saluut, blij als zij
waren dat het leven zo langzamer
hand zijn normale gangetje zou her
krijgen. Ook van hun kant een over
maat aan vragen en informatie.
Het bleek al heel gauw dat de nieuwe
H.P.B. met zijn Indonesische ambte
naren hard gewerkt hadden. De disci-
(lees verder volgende pagina)
14