PORTRET VAN 'N PIONIER (slot) Baanbrekende experimenten leverden hem geld noch roem op. van landbouw konden krijgen. Hij kreeg vergunning van de Regering om een zaadhandel te beginnen "Zaad- handel en Zaadteelt A. M. Cramer", later "en Zoon". Het werd de eerste van Nederlands Indië, spoedig gevolgd door Droop en veel later door de Zeeuwse Zaadhandel. De zaden wer den betrokken bij Turkenburg uit Ne derland, bij Vilmorin Andrieux in Frank rijk en bij Morse in de U.S.A. Die uit Parijs hadden heel mooie verpak- kingsblikken, waar ik met bewondering naar keek, vanwege de mooie figuur tjes op het kopergeel. Het huis met de cementen vloer werd uitgebreid met een schuur, later op slagruimten voor aardappelen, etc. Het werd een groot complex, geheel opgetrokken uit zeepkisten,etc. vast gespijkerd op een geraamte van plan ken en balken uit de toetoepen, ter rein van het boswezen en dus illegaal, maar goedkoop, allemaal vrienden on der elkaar, iedereen deed het met mate, de bergen raakten niet ontbost. De kisten werden van binnen beplakt met morrie (lijkwade eigenlijk, onge bleekt katoen en het goedkoopste dat er was) en gekalkt. De buitenwand bestond uit gegolfd plaatijzer evenals het dak, ook weer het goedkoopste en degelijkste. Het gaf een heerlijk geluid als het regende. Het pand had 'n zeer grote woonkamer vóór, restant van de oude winkel, en een even grote eetkamer achter, met uitzicht op mijn berg de Sindoro en mijn hele eigen berg de Sëtëlèrèp. Als ik het voor het zeggen had, zou ik hier begraven wil len worden, tussen die machtige ber- ben, die mij zo rustig begroetten en (lees verder volgende pagina) (Foto: Sataké) door F. Cramer Na deze mislukking (zie TT van 15 jan. pag. 12-14) bouwde hij op het Diëng- plateau een waroeng; winkeltje van bilik en verkocht er wat de desaman nodig had: olie, zeep lampjes, stofjes, etc. Later bouwde hij er vier kamers bij en werd het een hotelletje, nog steeds van bilik, met een vloer van gevlochten bamboebast die lekker kraakte, met oude meubels van de Baron, dikke gor dijnen met zware koorden. Voor mij een soort kasteel. Hier werden mijn beide zusters en mijn broer geboren. Ik helaas niet, en daarom voel ik me nog steeds een soort uitgestotene, omdat verder alle neven en nichten eveneens op het Diëngplateau werden geboren. Het klimaat was er voor Pa niet zo best. In de droge tijd 's nachts vries- koude en in de natte tijd zes maanden regen en modder. Hij kreeg dysente rie, vermagerde en verslapte. Geen dokter, geen apotheek. Ik weet zo on geveer wat hij aan galbittere, gruwelij ke, drabbige, dik-olie-achtige planten- brouwsels zal hebben moeten slikken, omdat ik als kind van drie jaar er zelf een jaar lang aan leed tot ik verlamde benen had. Een echte dokter en me dicijnen uit 'n apotheek werden er toen nog als zeer gevaarlijk en onnatuur lijk beschouwd. Alle mooie verhalen ten spijt, die nu weer actueel zijn ge worden ten gunste van de natuurge neeswijze, die nooit een aandeel ge had heeft in de bestrijding van alle infectieziekten en die nu langzamer hand de wereld uit zijn, werd Pa niet beter. Hij ging zich vestigen in een warmere streek te Kedjadjar op 1500 meter hoogte, meer naar het Zuiden, waar ik geboren werd. Hij bleef ziek en zocht tenslotte hulp bij Dr. Leber, die met een Javaanse nicht van mijn moeder was getrouwd, Bibi'niah. Hij was Oostenrijker van geboorte, offi cier van gezondheid van het KNIL ge weest en nu in de koffie. Hij had bij de desa Bandarredjo bij Pelintoengan een soort middeleeuws slot gebouwd, Raubenstein, met een grote zaal als de Ridderzaal, beschilderd met aller lei spreuken in Gotisch schrift met als enig degelijk meubelstuk een pia no, die telkens verplaatst moest wor den al naar gelang de lekkages in het dak. Hij genas Pa volkomen met lave menten van jodoform, een methode waarvoor men nu voor de krijgsraad wordt geroepen. Hij huurde toen een Kampoenghuisje in Kedjadjar van Pa Kario, het hoofd van de dorpspolitie, Baoe geheten, die als ondergeschikten twee agenten had, tampings. De ene was een broer van de commissaris en heette Karto Bardjan, een boom van een kerel en oersterk. Pa had geen cent, was te zwak om te werken en opende weer een waroeng. Hij zat er in een deken gehuld op een zeepkistje voor de bamboe-toonbank, afgewisseld door Ma. Zijn boeken had hij nog en hoe vaak hij Dickens heeft overgelezen en Alexandre Dumas, weet ik niet. Hij bleef arm naar Hollandse begrippen en ik werd geboren op een tikar op de kale grond. Zonder het onwrikbare vertrouwen van Ma zou er zeker niet veel van hem terecht gekomen zijn. Pa sprak vloeiend Engels, Frans, Duits, Maleis, laag- en hoog-Javaans. Hij las en las en las en herlas.- De waroeng breidde zich uit; het werd een toko, een miniatuur warenhuisje, waarvoor een nieuwe woning moest worden opgezet; later zelfs een twee de tegenover de pasar. Met potloden, fluweel, zijde, petroleum, zwarte bril len, wierook (menjan) en wat niet al, alles wat des desamans - en vooral - vrouwenhart begeerde. Dit werk bevredigde Pa niet. Hij pro beerde een sigarettenfabriekje te be ginnen, zoiets als de Djati-Ronggo en de Kedoe-sigaret, maar ook dat be vredigde de man met fantasie niet. Toen in 1914 de wereldoorlog uitbrak, ik net zes jaar oud was en de deur uit moest naar Djokja om naar school te gaan, kwam hij op het idee een zaadhandel te beginnen, gezien de moeilijkheden voor de landbouwers om toen aan goede zaden te komen, die ze uitsluitend via het departement de Sindoro 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 18