Film over Mata Hari 21 Mevrouw Froukje T. M. Bos eri de heer Ruud Schuitemaker zijn - al twee jaar - bezig met het verzame len van gegevens voor de samen stelling van een documentaire film over Mata Hari, een fotoboek en met de organisatie van een tentoon stelling van dit materiaal. De NOS zal deze documentaire uitzenden. Mevrouw Bos schrijft ons nu - en wij voldoen gaarne aan haar ver zoek: "Wij vroegen ons af of het misschien mogelijk zou zijn als er in Uw blad een artikeltje geplaatst kan worden waarin de verschillende plaatsen ge noemd worden waar en wanneer de heer en mevrouw MacLeod in Indië gewoond hebben. Wij hopen daarop reacties te krijgen van mensen die nog oud foto-materiaal of andere gegevens hebben over de familie McLeod en de mensen in hun naaste omgeving in die tijd, het dagelijkse leven, het land schap Op 1 mei 1897 vertrekt per ss prinses Amalia de familie MacLeod: de kapi tein der infanterie Rudolf (ook wel John genoemd) MacLeod, mevrouw MacLeod (Margaretha Geertruida Zel- le, later Mata Hari) en hun baby Nor man. 15 juni 1897 per ss Speelman naar Semarang. 1897: ze wonen te Ambarawa, even onder Semarang op Midden Java. eind december 1897: Rudolf MacLeod wordt tot commandant benoemd van het 1e reserve bataljon infanterie in Malang, in de rang van majoor. Ze wonen in Toempoeng, bij Malang, oost Java. 2 mei 1898 - geboren dochter Jeanne Louise, genoemd Non. 31 aug. 1898: kroningsfeesten - Wil- helmina tot koningin ingehuldigd: feest in Malang. Er wordt een groot bal ge geven, met daaraan voorafgaand een operette-uitvoering in de sociëteit: 'de kruisvaarders', Mevrouw MacLeod speelt de koningin. 21 dec. 1898: overgeplaatst naar het garnizoensbataljon der Oostkust van Sumatra de majoor bij het 1e reserve bataljon R. MacLeod. 17 maart: Rudolf (John) vertrekt per ss Carpentier, met kapitein Seepers, via Batavia naar Deli: scheiding der familie. mei 1899: MacLeod benoemd tot gar nizoenscommandant te Medan. 17 mei 1899: Batavia, per ss Reijniers (kapitein Haye) naar Deli Mevrouw MacLeod kinderen, aangekomen 24 mei. 31 mei 1899: afscheidsfeest familie Reisz (Reisz was voor MacLeod garn. comm.) 27 juni 1899 - zoontje Norman sterft, vergiftigd door (verloofde van) baboe? juli 1899: garnizoensverandering, ver trekken naar Tandjong Kala. 26 juli: MacLeod overgeplaatst naar het linkerhalf eerste bataljon. 1 sept. 1899: majoor der infanterie P. A. Gallas neemt het commando van het garnizoensbataljon over. 1 sept. 1899: MacLeod vrouw kind per ss v. Riebeeck (kapitein Kop- peschaar) naar Batavia, sept. 1900: Rudolf MacLeod in rang van majoor gepensioneerd. Ze gaan naar Sindanglaja, tussen Buitenzorg en Bandoeng. Totdat ze Indië verlaten logeert het gezin MacLeod bij de geneesheer Dr. Roelfsema te Tjipanas (Preanger). 19 maart 1902: per ss koningin Wil- helmina (gezagvoerder P. Ouwehand) naar Amsterdam. Aldus mevrouw Bos. Er zullen onder onze lezers wel niet velen zijn die Ma ta Hari "in den vleze" in haar Indische periode hebben gekend, maar wellicht is in oud familiebezit nog een en an der te vinden dat licht kan werpen op haar verblijf in Indië. Wij mogen hen warm aanbevelen hun materiaal - fo to's, brieven of wat dan ook - tijdelijk aan deze beide cineasten af te staan. Mochten daaraan kosten zijn verbon den, dan zullen zij die graag vergoe den. Het adres van mevrouw Bos is Herengracht 109 in Amsterdam, dat van de Heer R. Schuitemaker, Wees- perzijde 121 in Amsterdam. Wie dan bovendien nog iets weet van Charles Heymans, in lang vervlogen jaren leraar Frans in Surabaya - de schrijver van een boek over Mata Hari - zal de beide speurders nog meer aan zich verplichten! (Vervolg Geluk van het jagen) ding. De vrouw bracht er het leven af, de man overleed echter. (In geen van beide gevallen was de betrokken tijger een man-eater). Het koude zweet brak me van alle kanten uit. Een luide scherpe knap schuin achter mij deed mij echter een zucht van verlichting slaken. Zwijnen! Dus geen tijger boven de wind. (Dit scherpe knappende geluid is een van de meest typische "varkensgeluiden" op oliepalmondernemingen. Het wordt veroorzaakt door het kraken van de harde pit van de oliepalmvrucht tus sen de tanden van een vretend zwijn). Toen ik een seconde later opstond en de motor van mijn motorfiets aantrap te, barstte dan ook een roedel zwart wild uit het onderhout en stak met veel gesnuif de zandweg over, de la- lang in. Op 6 januari, des middags omstreeks vier uur, kreeg ik bericht dat een tij ger gedurende de afgelopen nacht midden in de pondok "Sungai Alim" een geit had geslagen, ter plaatse half verorberd en enige resten had laten liggen. Toen ik een kwartier later de weinige ongeschonden sporen onder zocht, meende ik tot mijn verbazing mijn vriend uit Damuli te herkennen. De afdeling Damuli lag nl. hemels breed meer dan zes kilometer van Pondok Sungai Alim af. Dat tijgers op hun rooftochten vaak vrij grote afstan den afleggen, wist ik echter uit vroe gere ervaring. De brutale aard van de aanval, waarbij sinjeur, na de geit uit zijn stalletje te hebben gesleurd, deze rustig een eindje verder op slechts vijftien meter van het dichtstbijzijnde huis ging liggen verslinden, over tuigde mij tenslotte van zijn identiteit. De bewoners van dit huis hadden in feite om twee uur in de ochtend 't ru-- moer in de geitenstal gehoord en daar na, versteend van schrik en angst, het kraken van botten vlak onder hun venster! Tot mijn spijt had de bevolking echter de schamele overblijfselen, bestaande uit de kop en enkele ingewandsresten niet laten liggen doch verzameld en gedurende de gehele dag in een mand onder het huis bewaard. Zonder veel hoop besloot ik toch de komende nacht aan te zitten, liet de resten, van de geit terugleggen, gaf opdracht enige pisangstammen, die in het schootsveld stonden te kap pen en ging naar huis voor mijn mid dagthee. De hele bizarre situatie, zal de lezer duidelijk zijn. Het middenpleintje, dat voor meer dan de helft begroeid was met ononverzichtelijk struikgewas en lalang was geheel omgeven door be woonde huizen! In geen enkele richting een veilig schootsveld. Voorts was de mandur- woning (mandur hoofdman) op slechts vijftien meter van de dode geit verwijderd; het venster in de oost- wand niet meer dan U/2 meter boven de grond. Alle woningen waren op 80 cm hoge palen gebouwd. Ondanks alle bezwaren wilde ik deze kleine kans echter niet voorbij laten gaan. De tijger van Damuli zat me in het bloed; drie maanden is een lange tijd om achter één stuk wild aan te zitten.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 21