HET ENIGE SAWAH LOENTQ!
Dat heb ik gekend van 1925 tot '30. En ik was dan ook blij met het Tong-Tong
nummer van 1 september '75.
Terugkomende van verlof vernam ik in Sabang, dat ik geplaatst was in
Sawah Loento en dat ik daar van boord moest om met een K.P.M. boot naar
Padang te reizen. Ik was de enige die daar aan wal werd gezet en ik voelde me
eenzaam en verlaten toen daar de grote boot weg voer, nagewuifd door alle
andere passagiers.
Na een week in Sabang doorgebracht
te hebben, kwam de K.P.M. me afha
len. Hoe die boot heette weet ik niet
meer, maar ik herinner me wel de
kapitein. Dat was de heer Bauer, die
ik zeer heb leren waarderen: "every
inch a gentleman."
Ik mocht bij het vertrek, heel vroeg,
om zes uur van de brug af Sabang
zien verdwijnen. Daar ik prompt op tijd
was en interesse toonde voor de sex
tant, won ik het hart van de kapitein,
van wie verteld werd, dat hij helemaal
niets van dames hebben moest. Hij
vroeg me eens op bezoek bij hem in
de hut. Ik ging er, mannen kennende,
met kloppend hart binnen. Maar hij was
zo'n keurige gastheer; ik voelde me
volkomen veilig en prettig bij hem. Er
ontstond een goede vriendschap; ik
heb later dan ook nog een brief van
hem gehad.
Na een reis van 8 uur van Padang
naar Sawah Loento, naar mijn mening
lag het aan het eind van de wereld,
werd ik niet door ingenieurs verwel
komd, zoals mij aan boord voorspeld
was, maar door een troep scheeuwen-
de katjongs, die vochten om mijn ba
gage. Hoe dan ook, ik belandde in het
hotel, het enige in Sawah Loento, 10
kamers tellende.
Daar mocht ik niet blijven; mij was een
ambtswoning toegewezen, gelegen ach
ter de woning van het hoofd van plaat
selijk bestuur, helemaal buiten het
centrum van het stadje. Vreselijk!
Ik had gedacht bij iemand een paviljoen
te huren, als ik niet in het hotel mocht
blijven. Maar dat kon daar niet. -
De heer van der Kloes was destijds
Hoofd van het Ombilin-Bedrijf. Ik werd
lid van de soos "Glück Auf". Mijn col
lega's waren de dames van Noort,
Lutz en Urban en mijn chef was de
heer Reinalda, de beste chef, die ik
ooit gehad heb, zéér intelligent en dus
zeer bescheiden. Ik weet wel, dat dit
niet altijd op gaat, maar bij hem was
dat wél het geval.
Ik had schik in alle wonderlijke namen,
die ik er .tegenkwam. De hotelhouder
heette Unversagt, de bedrijfsleider
werd toean Idee genoemd, wat natuur
lijk betekende Ingenieur Directeur; ook
heette hij Hom, Hoofd Ombilinmijnen.
Dan was er ook een heer Goedegebuu-
re, die natuurlijk door de inheemsen
Koeda kebiri genoemd werd.
Ze moeten wel gedacht hebben: "Blan
da ghila", met zo'n naam.
Na een paar jaar werd de heer v.d.
Kloes vervangen door de heer van
Wijngaarden van wie werd verteld dat
hij erg streng was.
Maar op een dag wandelde ik achter
hem en hoorde hem operettewijsjes
zingen, zo maar, heel gewoon. "Nou",
dacht ik, "dat zal zo'n kwaaie niet zijn."
Ook hij was buitengewoon intelligent
en de eenvoud zelve. We zijn later heel
goede vrienden geworden.
Ik moest bij hem op kantoor komen,
om te vragen, of ik toch een kamer in
het hotel kon krijgen. Mej. van Noort
zat er al in. Er moesten steeds kamers
vrij gehouden blijven voor mogelijke
gasten. Dus ik kreeg nul op het re
quest. Dat was vreselijk, zo helemaal
alteen in een huis aan de rand van de
stad, ver van alles af! Maar ik had
mij erbij neer te leggen.
Gelukkig kreeg ik enige maanden later
van Mej. van Noort te horen, dat ik
wel in het hotel mocht komen. Ik de
koning te rijk! Nu kwam ik in het
centrum te zitten, vlak bij de school,
bij de soos, bij het Ombilinplein en te
midden van gezellige mensen.
Ik kon het heel goed vinden met Mej.
van Noort, die later trouwde met de
heer Smets. Beiden waren klein en dik
en pasten wat uiterlijk betreft, goed
bij elkaar.
Ja, die soos! Hoeveel heerlijke midda
gen en avonden hebben we er gehad.
Elke zaterdag was er een film, daarna
een gezellige bijeenkomst, vaak met
een dansje na. -
We hadden daar een goede band, De
Zwarte Diamant, gevormd door voor
namelijk leerlingen van de Mijnbouw-
School. Aardige kerels waren dat! Als
we eenmaal aan het dansen waren,
riepen we vaak: "Samboeng, sam-
boengl" En we kregen het dan ook.
Ja, die juffrouw Frederiks was een enig
mens; ze leidde daar de apotheek, had
zeer veel zin voor humor, was ook zeer
belezen. Ik mocht haar erg graag en
ze was inderdaad een uitstekende Sin
terklaas. Helaas is ze later op een vre
selijke manier om het leven gekomen.
De soos van Doerian kende ik niet;
die lag veel verder weg, ergens op een
tjot. Maar ik hoorde wel, dat het er
altijd erg gezellig was.
Behalve de ingenieurs, een administra
teur en enkele artsen, hoofdopzichters,
opzichters, enige kantoormensen, allen
tot het Mijnpersoneel behorend, had
men er B.B.-ambtenaren, een houtves
ter, een president van de Landraad en
onderwijspersoneel.
In de soos zaten de mensen in groe
pen; je zou zo zeggen: soort bij soort.
(lees verder volgende pagina, onderaan)
UIT DE KUNST - UIT DE NATUUR
Wonderlijk houtsnijwerk, dierenkoppen, het
lichaam uitlopend in de natuurlijke vorm
van het materiaal. Wat voor materiaal? Een
opengebarsten vrucht, een stuk drijfhout?
iedereen deed maar een gok. Maar het
enige juiste antwoord gaf natuurlijk alleen
Prof. v.d. Pijl:
"Het is een boomtak waarop op twee plaat
sen een parasiet gezeten heeft, een Loran-
thus (zusje van de mistletoe) in Indonesië
bekend als mangandeuh (Soend.) mangan-
deuj, kemaduan, passilan. De na verdwijnen
van de parasiet overgebleven wrattige litte
kens staan bekend als "Rosa de Madera"
(houtrozen).
Wat je toch altijd weer versteld doet staan
bij deze volkskunst is de onuitputtelijke
fantasie, gepaard aan werkelijkheidszin.
Gebruik maken van wat in de natuur voor
handen ligt, materiaal dat niets kost en dat
er als het ware om vraagt om een ander
doel te dienen. Wat deze hout-stukjes be
treft: een dubbele inspiratie uit de natuur.
BIJ TONG-TONG VERKRIJGBAAR
12