VAN DE "BAN LIONG"
In Tong Tong van januari jongstleden schreef L. A. G. onder andere over de
scheepsramp s.s. "van der Wijck" (1936) welk schip op weg van Soerabaja
naar Semarang, in de nacht omsloeg en onmiddellijk zonk, waarbij een groot
aantal mensen het leven liet. Voordat op bedoelde scheepsramp nader wordt
teruggekomen - tenminste als de Redactie daarvoor plaatsruimte beschikbaai
stelt - was dit toch niet de eerste scheepsramp, welke in de Indische wateren
plaats vond, en waarbij tientallen mensen het leven lieten. In 1926 zonk nl.
s.s. Ban Liong, ten Z.W. van Borneo. Ondergetekende was toen havenmeester
van Bandjerma'sin en kreeg ambtshalve dus met deze ramp van doen. Uitsluitend
uit geheugen kan ik er nog het volgende van mededelen.
De "Ban Liong", was eigendom van 'n
Chinese groot-handelaar, die in Ban-
djermasin woonde. Het schip voer uit
sluitend tussen B.masin en Singapore,
zonder aanloop van enige tussen-ha-
ven. Het schip voerde de Nederlandse
vlag en voer dus op een Nederlandse
zeebrief. Het schip mocht enkele pas
sagiers meenemen, waartoe het een
passagiers certificaat aanvroeg. Zo'n
certificaat werd dan voor één jaar uit
gereikt; na een summier onderzoek
der reddingsmiddelen en aangeboden
passagiers accomodatie. Vervolgens
moesten enkele Nederlands gediplo
meerde stuurlui en machinisten aan
boord zijn. De vereiste diploma's wa
ren bij wet vastgesteld. De wet vroeg
slechts het hoogst nodige, waaraan
werd voldaan. Verder toezicht ontbrak
destijds ten ene male. De kapitein en
de stuurlui hadden verder niets doen
de met de lading; het waren slechts
navigateurs, de machinisten moesten
uiteraard zorgen dat het schip kon
varen.
Lading en de stuwage daarvan, wer
den be- en verzorgd door de eigenaar
met zijn employe's meestal familie van
de eigenaar. Uiteraard bestond de dek-
etat-major niet uit de elite der Neder
landse zeelieden. Kon men niet bij de
K.P.M. terecht, dan was een Chinese
rederij toch nog acceptabel.
En zo ging het de jaren door, zonder
zichtbare ongelukken.' Uiteraard werd
slechts eigen lading vervoerd; daar
tegen kon de K.P.M. niets doen, hoe
ook gewild. Op een ochtend, na de
avond te voren nog vruchten te heb
ben geladen, (deklading) voer 't schip
uit. Behalve een enkele Indonesiër,
die de trossen moest losgooien, was
niemand bij het vertrek aanwezig. Na
derhand kwam vast te staan, dat het
schip een lichte slagzij had. Vrij lang,
na die vertrekdag, belde de Assistent-
Resident van Bandjermasin mij door,
van Mentawei (een strand dessa aan
de monding van de Mendawei rivier,
de 3e in grootte van de grote rivieren,
uitmondend aan Borneo's zuidkust) dat
hij telefonisch bericht had ontvangen,
dat zes schipbreukelingen van ss.
Ban Liong waren aangekomen en met
s.s. "Borsumij" (een kustvaardertje, in
eigendom van de Borneo Sumatra
Handel Mij. (Borsumij) naar huis zou
den komen.
Inderdaad, weer enkele dagen daarna
bracht s.s. "Borsumij" de schipbreu
kelingen aan. Onder de schipbreuke
lingen waren twee Japanners, die met
een "Banzai" door hun landgenoten
werden begroet. Daags daarna begon
ik met het verhoor der schipbreuke
lingen. Ik liet de mensen vrijuit hun
belevenissen vertellen; het was fan
tastisch wat ik te horen kreeg.
Uit al die verhalen kon ik het volgende
als het meest waarschijnlijk gebeuren
opmaken. De schipbreukelingen (dek
passagiers) hadden op het achterdek
een beschut plekje gevonden; dicht
bij een roeisloep, welke "vieren ge
reed", aan davits hing, en met touwen
aan de railing was gesjord.
Buiten gaats gekomen had er wat zee
gestaan, doch de eerste dagen ging
alles goed. Op een nacht echter wer
den ze wakker door overkomend wa
ter, ze werden als het ware wegge
spoeld. Het electrisch licht was uitge
vallen het was dus pikdonker, geen
maan. De buitenboord hangende boot
was reeds drijvend. Het schip helde
zwaar over; vermoedelijk naar S.B.
Op de een of andere wijze hadden de
schipbreukelingen kans gezien om in
die drijvende boot te komen, de takels
los te maken en er met z'n zessen in
te springen. Bagage kon uiteraard niet
worden meegenomen. Ze hadden het
geluk gehad van het zinkende schip
weg te drijven. Riemen waren in de
boot niet aanwezig. Bij het aanbreken
van de dag, zagen ze niets, slechts
wat "land", in de verte. Men kon niet
vertellen op welke dag ze in de boot
waren geklauterd, en hoeveel dagen
in die boot moest zijn verbleven al
vorens te landen.
Men zei slechts dat men vele dagen
de zon had zien opgaan en ondergaan.
Voeding en drinkwater was - begrij
pelijk - niet aanwezig. Evenmin een
zonnetentje. Wind en zee deden de
boot naar de kust drijven en eindelijk
bereikten zij de vaste wal. Uitgeput
als ze waren liepen ze langs het
strand. Gelukkig naar het Oosten;
hoeveel dagen die tocht langs het
strand heeft geduurd, kwam niet uit de
doeken. Maar eindelijk ontmoetten zij
een paar vissers, en die brachten hen
naar Mendawei. Toen was het leed
goeddeels geweken. Door het aldaar
aanwezige B B. werden ze gevoed en
wat gekleed, en eindelijk per s.s. Bor
sumij" naar Bandjarmasin terugge
bracht.
Toen Batavia (Marine) door mij tele
grafisch van deze katastrofe in kennis
was gesteld, vlogen aanstonds vlieg
tuigen naar de gedachte plek van
de ramp. Zonder resultaat zelfs niet na
meerdere vliegtochten. Het enige wat
de vliegeniers konden opmerken was
een olievlek. Drijfhout etc. werd niet
gezien. Nooit werd bericht ontvangen
dat ergens wrakstukken waren gevon
den of waargenomen.
Natuurlijk was de Chinese scheeps
eigenaar zeer gedupeerd; niet slechts
verloor hij zijn schip - met lading -
doch aan boord waren ook naaste
familieleden, die naar Singapore op
bruiloft zouden gaan, deswege had
den zij ook kostbaarheden meegeno
men.
Naderhand werd met de eigenaar de
ze ramp besproken. Het bleek toen
dat op vertrekdag de lading traag
werd aangebracht. De lichte lading
werd het eerst langszij gebracht en
eerst laat daarna de zwaardere lading,
die lichte lading werd toen maar in het
onderruim gestuwd en de later afko
mende lading in de tussendekken. Bij
vertrek was het schip dus min of
meer topzwaar hetgeen nog werd
verergerd, toen er kolen waren ver
stookt en water was gebruikt. Toen
het schip dan ook vrij van de wal,
tijdens de oversteek naar Singapore
in de volle moesson terecht kwam -
welke dwars inkwam - en dus hevig
slingerde, verschoof het zwaartepunt
te veel uit het midden van de kiellijn
zodat de neerwaartse druk groter
werd dan de opwaartse met capseizen
(omslaan) als natuurlijk gevolg.
Wie varen wil, zij onvervaard, doch
wake voor gevaarI
Vele weken na de ramp, stelde de afd.
Scheepvaart van het dep. der Marine,
op verzoek van de Volksraad nog een
nader onderzoek in. Een Scheepvaart
Inspecteur werd hiermee belast. De
betrokken schipbreukelingen moesten
van her en der worden opgespoord,
hetgeen maar matig gelukte, zodat
de Inspecteur niets extra's aan de
weet kwam. Maar geen nood. Een
"deskundig" rapport moest toch wor
den geschreven. Dus werd het haven
meesters verslag in eigen bewoordin
gen herhaald, terwijl tevens het boek
werk "Het Beladen" van Noorddraven
ter hand werd genomen; en het onder
deel "Stabiliteit" zo goed mogelijk ge-
copieerd. Zo werd het een met het
ander een zeer lezenswaardig verslag,
waarmee de Volksraad zeer tevreden
was. Welke tevredenheid in het open
baar tot uiting kwam door die Inspec
teur een pluim op de hoed te steken.
Dat er toen gepronkt werd met ander
mans veren, kwam niet uit de doeken.
Te zijnertijd gaan wij dan - weer uit
sluitend uit herinnering - de ramp van
s.s. "van der Wijck" aan de vergetel
heid ontrukken.
A. J. VAN DER BOON
17