Een "couragieuse" vrouw in oud Batavia Trijntje Florisdochter door Dr. H. J. de Graal De helaas te vroeg overleden ambtenaar bij de Oudheidkundige Dienst, Victor Ido van de Wall - zijn vader, de bekende auteur en kunstcriticus Hans van de Wall overleefde hem - heeft ons in zijn "Vrouwen uit den Compagnies tijd (Welt -Amersf 1923) een galerij van zestien portretten geschonken van opmer kelijke vrouwen, die in ons Indië tijdens de Compagnie hebben uitgeblonken of op een of andere wijze op de voorgrond zijn getreden. Natuurlijk zijn er meer opvallende persoonlijkheden onder de vrouwen in het oude Indië geweest over wie nog weinig of niets geschreven is. Ik werd op een dezer "heldinnen" ge wezen door een artikel van iemand, die zich op velerlei wijze voor Indië beijverd heeft, t.w. dr. ir. J. W. IJzerman (1852-1932). Vooreerst heeft hij zich voor de Indische spoorwegen erg ver dienstelijk gemaakt doch toonde toen reeds grote belangstelling voor de Hindoe-Javaanse Oudheden, m.n. voor de Prambanan-tempels. Gerepatrieerd werd deze Delftenaar hevig geboeid door ons koloniaal ver leden en gaf o.a. enige delen reisbe schrijvingen der Linschoten-Vereniging uit. Geen wonder, dat zowel de T.H.S. te Bandoeng als de Utrechtse letter kundige faculteit hem eredoctoraten verleenden. Dank zij deze combinatie van praktijk man en amateur-geleerde wist hij door zijn invloed in de Indische zakenwereld grote bijdragen los te krijgen voor het Kon. Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, eertijds in Den Haag, thans te Leiden, waardoor dit instituut, dat toen nog geen staatssubsidie kreeg, zich een kapitaal verwierf, waar van het, dank zij een uitstekend en des kundig beheer, nog steeds dankbaar profiteert. Deze ingenieur-geleerde schreef in de Bijdragen van genoemd Instituut in 1922 een kort artikel, geheten: "Het verzoekschrift eener Bataviasche we duwe in 1631" (p. 612-32). Het betreft hier de figuur ener even energieke als trouwlustige dame, Catherina Floris dochter genaamd, over welke hij in het Haagse Rijks Archief een paar in teressante stukken had gevonden. Het Kasteel van Ba tavia, waar in de dagen van de Com pagnie de Hoge Regering zetelde, naar een tekening van Heydt. (Uit: Het voormalige Batavia, door Ir. H. A. Breu- ning). Na het verschijnen van dit artikel heb ben nog belangrijke bronnenpublica ties het licht gezien, waaruit nog vrij wat over genoemde dame valt te put ten. Vooreerst de monumentale uitga ve van Jan Pietersz. Coen, Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië, door Colenbrander en Coolhaas, waarvan in 1919 het eerste en in 1953 het laat ste deel verscheen. Dan hebben we de Bouwstoffen voor de Geschiedenis der Prot. Kerk in Ned.-lndië, verzorgd door ds. J. Mooij, welke nuttige publi catie te zelden geraadpleegd wordt, ofschoon deze "notulen" der Batavia- se Kerkeraad een schat van persoon lijke en zakelijke bijzonderheden over het oude Batavia en zijn velerlei in woners, groot en klein, hoog en laag bevatten. Laten wij thans eens zien, wat er in dit alles over de heldin van ons verhaal te vinden is. Catherina Florisdochter, of meer ge meenzaam genaamd: Trijntje Florisd., moet omstreeks 't jaar 1600 te Amers foort geboren zijn. Te Utrecht huwde zij, naar zij dacht, een eerzaam mande- maker, Willem Claessen, die er tussen de Rijbrug en de St. Jacobsbrug zijn eenvoudig beroep uitoefende. Doch het werd geen gelukkig huwelijk. Tien jaar, nadat zij hem verlaten had, verklaarde zij, dat haar echtvriend zich overgaf aan "voortdurende uitspattin gen, een goddeloos leven en een ge stadige overlast" enz. en wel dage lijks. Het was niet om uit te houden! Vandaar dat zij besloot haar levens gezel te verlaten en onder een valse naam zich in te schepen op de Oost- injevaarder "Walcheren", die met een lading weesmeisjes en dgl. naar Oost- Indië voer. In dec. 1621 verliet zij het vaderland en op 27 mei 1622 liet de Walcheren het anker op de rede van Batavia vallen. Al die tijd had zij aan boord zich zeer behoorlijk gedragen, waartoe zij later het getuigenis van de G.G. de Carpentier inriep. Nu gingen deze uit het vaderland ge ïmporteerde vrouwen te Batavia van de hand, gelijk dr. F. de Haan in zijn beroemd boek opmerkt, "like hot ca kes", en dit was ook het geval met onze Catherina, die zich voor de vei ligheid Catherina Willems noemde en stellig niet dadelijk zal verteld hebben, dat zij in het lieve vaderland een niet zo lieve echtvriend had achtergelaten. Binnen tien dagen was zij getrouwd en wel met de eerbare vrijburger Floris Hendriksz., oud-schepen van Batavia, iemand van het eerste uur, en wel met toestemming en vergunning van nie mand minder dan Gouverneur-Gene raal Jan Pietersz. Coen. Zelfs werd hun huwelijk ingezegend door ds. Ja cob Anthonisz. Dubbeltrijck in de later door de Javanen verwoeste kerk. Bei den namen op 16 October 1622 deel aan het Heilig Avondmaal. Voor zover wij weten was dit huwelijk gelukkig, in elk géval naar het stoffe lijke. Behalve dat zij, zoals zij later schrijft, gedurende twee jaren en vier maanden met hem "minnelijk, eerlijk en zó geleefd had, als een eerbare, deugdzame en Christelijke vrouw be taamt", wierp hun gezamenlijke arbeid ook gouden vruchten af. Op 14 jan. 1623 verkregen zij een flink stuk grond tussen de Herenstraat en de Grote Rivier, dat later, toen de Tji Liwoeng werd recht getrokken, nog met een groot stuk gratis werd uitgebreid, mits de eigenaren der belendende perce len het droog geworden stroombed dempten. Op dit terrein werd een huis gebouwd, dat met andere bezit tingen een waarde had van niet minder dan 8000 realen van achten. Helaas, op 14 aug. 1624 brak er brand uit en het gelukkige echtpaar verloor èl zijn be zittingen, zodat ze nauwelijks "een kleed of hemd tot verschoning van hun lichaam overhielden". Doch beiden paken "couragieus en kloeckmoedigh" aan. Mogelijk heeft de toenmalige G.G. de Carpentier hen financieel met een voorschot gehol pen, dat zij later met rente en al be hoorlijk hebben terugbetaald. Zij de den dit, "tot verwondering van de Gouverneur-Generaal en de voor naamste lieden uit Batavia" met arak stoken, stenen bakken, kalkbranden en tuinieren". In plaats van de afgebrande houten woning verrees een stenen huis, een sieraad der stad", kostende ongeveer 3000 realen. Het tuinieren werd reeds beoefend in een "moeras" in de bocht van de Tji Liwoeng, ter plaatse waar thans nog de oude Chinese kamp zich be vindt. Floris Hendricksz. had dit stuk grond verworven, zes dagen, nadat hij 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 10