VAMU NEDERLAND
Natriumarm - Zoutarm Ketjap
Natriumarm - Zoutarm Kedelé Kroepoek
Natriumarm - Zoutarm Sambal
TONG TONG,
HET ENIGE BLAD DAT
DOOR ZIJN LEZERS
WORDT GESCHREVEN.
zijn erf in de stad had gekocht. Het
was 70 bij 30 roeden groot en zou
behalve een 5000 klapperbomen, nog
oranje- en iimoenbomen en allerlei
aardvruchten bevat hebben, te veel
om op te noemen. Dit aardse paradijs
je was mede te danken aan haar ge
stadige arbeid en voortdurende ijver
ter bevordering van Batavia's groei en
bloei.
Helaas overleed Floris Hendriksz.
reeds in oktober 1625, doch dit ver
lies vermocht haar niet ter neer te
slaan; ofschoon een vrouw alleen, zet
te zij manmoedig het werk van haar
echtgenoot voort.
Maar nauwelijks was zij er weer enigs
zins boven op, of de oorlog met Mata-
ram brak uit en de Javanen sloegen
tot twee maal toe het beleg om Ba
tavia, in 1628 en 1629. Alle 5000 klap
perbomen, alle pinang- en andere
vruchtbomen werden vernield en zij
kon na de verlossing opnieuw met
planten beginnen. De schade was aan
zienlijk. Zij had verwacht er maande
lijks een 150 tot 200 realen van te
kunnen genieten, bij wijze van wedu-
wenpensioen. Doch de courage om
ten derden male te beginnen ontbrak
haar niet en met hulp van een twintig
tal slaven ging zij opnieuw zaaien en
oogsten.
Maarde schim van haar eerste
man, hetzij dood of levend, achtervolg
de haar tot over de Evenaar.
Enige maanden, vóórdat haar tweede
echtgenoot Floris Hendriksz. "in den
Heer gerust" was, werd bij de Ker-
keraad van Batavia door een onbe
kend lidmaat een klacht ingediend,
dat onze Catherina zich aan bigamie
had schuldig gemaakt, aangezien haar
eerste man, de Utrechtse mandema-
ker, nog in leven zou zijn. Waarom
kwam deze klacht bij de Bataviase
Kerkeraad terecht? Omdat tot 1632 de
Kerkeraad het toezicht had op de
voorgenomen huwelijken en er b.v. op
moest letten of er geen huwelijkbe
letselen waren, b.v. een te nauwe ver
wantschap tussen de beide huwelijks-
candidaten, het reeds gehuwd zijn van
een van beiden enz. louter wereldse,
juridische kwesties. Later werd deze
taak overgenomen door de Commis
sarissen voor Huwelijkse Zaken. Toen
moesten ook de trouwlustigen eerst
drie weken "onder de geboden" staan
gelijk men dit nü nog uitdrukt, d.w.z.
hun voorgenomen huwelijk moest
eerst drie weken ten stadhuize aange
plakt blijven, eer dit officieel beves
tigd werd, gelijk thans het geval is.
Bij Catherina's huwelijk met haar Flo
ris was dit verzuimd, aangezien zij
reeds 10 dagen na haar aankomst uit
het Compagniesschip in het huwelijks
bootje was overgestapt. Blijkbaar nam
men het in die eerste tijd niet zo
nauw en had het machtwoord van Jan
Pietersz. Coen, Hoog Loffelijker Me
morie, de doorslag gegeven.
Terecht besloot de Kerkeraad, dat de
aanklager eerst maar eens met be
hoorlijke bewijzen of getuigenissen
voor de dag moest komen, waarmede
Gele Meerbloem 13 Wateringen Telefoon 01742-3280
VOOR AMSTERDAM:
ARCHIPEL Karei Klinkenbergstraat 115 Telefoon 020- 13 71 57
hij op de eerstvolgende vergadering
t.w. op 31 juli 1625, mocht verschijnen.
Doch de notulen van die datum bevat
ten niets over deze kwestie, zodat de
beschuldiger wel niet over voldoende
bewijsstukken beschikte. Het was nog
blijkbaar maar een gerucht, doch ge
ruchten konden in het praatzieke Ba
tavia al heel vervelend zijn. Evenwel,
voorlopig werd de kwestie der biga
mie opgelost door het overlijden van
Echtgenoot no. 2 in oktober 1625. Als
het hier -nu maar bij gebleven was,
dan zou de zaak wel van zelf dood
gebloed zijn, maar het optreden van
Catherina zelf maakte de kwestie weer
zeer actueel. Zij wilde nl. hertrouwen
en niet met de eerste de beste, doch
met het lid van de Raad van Indië
Pieter Dircksz. Deucht. Deze moet
van goede familie of van langdurige
handelservaring geweest zijn, want
toen hij in 1610 uitkwam, was het niet
als een gewoon assistent, doch direct
als onderkoopman. In die rang stond
hij de eerste Gouverneur-Generaal
Pieter Both als secretaris terzijde. Als
zodanig diende hij deze ook op zijn
noodlottige terugreis in 1614-15. Pieter
Dircksz. intussen tot opperkoopman
opgeklommen, overleefde de schip
breuk bij Mauritius en kwam in 1618
als opperkoopman opnieuw in Batavia
aan. Hij vergezelde Coen naar Ambon
en Banda. Van 1623 tot 1625 was hij
opnieuw in patria doch keerde op 19
sept. 1625 met de Cameel terug, net
op tijd om het rijke, flinke weeuwtje
aan de haak te slaan.
Van haar zijde bestond weinig aarze
ling. Reeds vóór 31 oct. 1625, toen
haar tweede echtgenoot nog nauwe
lijks de ogen gesloten had, maakte
het waardige paar reeds huwelijks
plannen, doch vond de Kerkeraad op
hun weg. Deze had nl. de geruchten,
dat "Trintge" nog een man in Holland
had, kunnen bevestigen met niet min-
der dan vier attestatiën of getuigenis
sen. Daarop hadden de beide huwe-
lijkscandidaten zich gewend tot twee
leden van de Raad Indië, de heren
Vlack en Specx (later G.G.) Dezen
hadden de toenmalige gouverneur-ge
neraal de Carpentier bewogen, de
Kerkeraad ter verantwoording van zijn
afwijzende houding op te roepen. Dien
tengevolge waren de eerwaarde he
ren, ds. Heurnius en ds. Danckaerts,
heus niet de eersten de besten, ten
Kastele getogen om bij de Hoge Re
gering uit te leggen, waarom men
"haar trouwen ophield". Carpentier,
meer een practisch dan een wettisch
man, zocht naar een middel, om het
huwelijk tóch voortgang te doen heb
ben, zonder de onrust der Gemeente
gaande te maken. Aan Zijne Edele
werden daarom niet slechts de ge
ruchten, doch ook de vier attestatiën
medegedeeld, die gemaakt hadden, dat
de Eerwaarde Kerkeraad "salva con-
scientia" (volgens hun geweten) in
deze netelige zaak geen beslissing
dorst te nemen. Zij konden dus geen
uitweg uit deze juridische doolhof vin
den en informeerden beleefd, of de
Hoge Regering soms wèl een oplos
sing wist. Daarop werd van de zijde
der Hoge Tafel geantwoord: "Neen!".
Het beste leek, zich nader te informe
ren (Mooy 31 okt. '25).
Intussen hadden Trijntje en Pieter zich
echt verloofd, nl. door hun huwelijkse
beloften", die toen, zoals nu nog in
Engeland, in ons vaderland zekere
rechtskracht bezaten. Dit was vooruit
lopen op de eindbeslissing, maar op
11 juni 1628 boden ze een rekest aan
de Kerkeraad aan, verzoekende deze
belofte voor de Christelijke Gemeente
te laten bevestigen, dus zich te laten
overtrouwen. Nu moet men in aanmer
king nemen, dat de Kerkeraad reeds
over het tweede, door ds. Dubbeltrijck,
op advies van Jan Pietersz. Coen in
zegende huwelijk, zich zeer moet ge-
ergerd hebben. Zij zullen het gevoel
hebben gehad er in gelopen te zijn.
Onder een valse naam had onze Trijn
tje zich aan bigamie schuldig gemaakt
en de Kerk had deze zonde in de bij
eenkomst der Gemeente gezegend!
En nu dreigde een herhaling van dit
(lees verder volgende pagina)
11