Mijn eerste Olifantenjacht HET GELUK VAN HET JAGEN "De jacht behoort tot het zuiverste repertoire van het menselijk geluk" José Ortega Y Gasset. Toen ik van mijn overplaatsing naar het binnenland van Palembang h°orde. schafte ik mij voor mijn vertrek uit Java een tent, potten en pannen aan, attribu ten voor te ondernemen rimboetochten. ,j„t Ik was nog geen twee weken in Martapoera, toen een bericht binnenkwam dat een kudde olifanten ladangs in Djaraga met een bezoek had vereerd en de op het veld staande gewassen opgepeuzeld en vernield. HOTEL "DE RUITER" HOUTHEM bij Valkenburg (Z.L.), St. Gerlach 43 tel. 04406 - 4 03 18. Riant uitzicht op het Geuldal doet denken aan de mooie rustige om geving van de Preanger Zeer geschikt voor diegenen die op me disch advies een rustkuur moeten onder gaan. Met dieet-patiënten wordt rekening ge houden Alle kamers centraal verwarmd en voorzien van warm en koud stromend water. Prijzen per persoon en per dag; incl. be diening en B.T.W. Logies met ontbijt f 19,— p.p.p.d. Half pension 28,— p.p. p.d. Kamer met douche en toilet, logies met ontbijt 28,— p.p.p.d. Kamer met dou che en toilet, half pension f 35,— p.p.p.d. Een ladang is een akker verkregen door roofbouw. Men hakt van een paar hectare bos de bomen om, laat de stammen liggen totdat deze door de zon zijn drooggeblakerd, waarna er de brand ingestoken wordt. Na de eerste regenval plant men op het al dus verkregen veld rijst, cassave, mais en andere gewassen, voedsel voor een jaar voor de eigenaar en zijn gezin, terwijl het surplus op de markt wordt verkocht. Is de oogst achter de rug, dan laat men dit stuk land braak liggen en neemt een ander stuk bos. Gedu rende de periode van planten tot aan de oogst neemt de gehele familie haar intrek in een op palen gebouwd hutje, dat in de regel midden op het veld wordt opgezet. Behalve de eigenaar van de tuin wach ten ook wilde dieren zoals zwijnen, apen, herten en niet te vergeten oli fanten met smart het rijp worden van de gewassen af. Een kudde van dertig tot veertig olifanten kan tientallen van zulke ladangs aan. Wat niet wegge vreten is, is grondig vernield. Aanleg gen van grote vuren of het aansteken van vuurwerk weerhoudt de kudde niet van een voorgenomen bezoek. Om op de jacht terug te komen. Tot mijn taak behoorde eveneens het ver drijven van ladangs-vernielende olifan ten. Ik had wel op zwijnen en zelfs op bantengs, wilde koeien, gejaagd, maar een olifant slechts in een circus gezien. De bewapening, die ik te mijner be schikking had, was echt niet om over naar huis te schrijven, nl. een Steyr dienstkarabijn van het kaliber 6.5 mm. Ik ging op het bericht af en in Djaraga kreeg ik enige dragers en een gids mee. Laatst genoemde kende als rotan- en harszoeker het omgevende bos welis waar op zijn duimpje, maar van een jacht op olifanten wist hij evenveel als ik. Al met al geen hoopvol begin, maar indachtig Coen's kloeke uit spraak: "Despereert niet", gingen wij vol goede moed naar de ladang, die de olifanten in een troosteloze woes tenij hadden veranderd. Wij volgden de uitgaande sporen, die zo groot wa ren dat je een breedgerande hoed nodig had om ze te kunnen afdekken. Tegen de middag hoorden we het eer ste getrompetter en toen wij de kudde tot op een 100 meter waren genaderd, konden wij het zware rommelen van verteringsgeluiden ook waarnemen; de lucht trilde er van. Het zweet liep me tappelings langs het gezicht en op de rug was ik doornat; zou emotie hier debet aan zijn of was het dood gewone angst? Ik kreeg dit gevoel weliswaar in mindere mate terug tel kens als ik een kudde olifanten wel hoorde maar niet zag. Bij het zien der dieren verdween dit nare gevoel om plaats te maken voor kalmte. Aangezien het reeds zes uur in de middag was en al spoedig de duister nis zou intreden, besloten wij aan de beek, die ons pad kruiste, onze tent op te slaan. De olifanten waren, zon der een bad genomen te hebben de beek overgestoken en zonder op te houden verder getrokken. Mogelijk dat zij een ladang op het oog had den waar voedsel, smakelijker dan de boombladeren in het bos, voor het plukken was. Onder een grote ficusboom werd de gloednieuwe tent opgezet, terwijl een der dragers een potje koken weggaf. Onder het eten zat ik mij af te vragen of de kudde niet terug zou komen naar de beek, omdat volgens de gids verderop geen water meer te vinden was. Ik nam het zekere voor het on zekere en om het klimmen te verge makkelijken kapte ik inkepingen in de stam tot op een zes meter hoogte, waar een dikke tak tot zitten uitno digde; ik ben nimmer een held in klim men geweest. De gids en drager ke ken lachend toe, want zij konden klimmen als apen en hadden geen voorbereiding nodig. Geruime tijd bleef ik naar geluiden uit het bos luisteren. Ofschoon erg moe kon ik de slaap niet vatten. Mijn metgezellen waren reeds met Klaas Vaak (of was het Kromo Vaak?) op stap en waren niet van zins terug te komen. De gids had voor een groot vuur gezorgd, waarvan het flikkerend licht geboomte en struikgewas een spookachtig aanzien gaf. De doorsta ne vermoeienis kreeg toch de over hand en ik begon te knikkebollen en zou van slaap zijn omgevallen als niet plots een scherp getrompetter door het bos had geschald. Ik sprong over eind, wekte mijn metgezellen en toen ik zag dat zij de tent waren uitgesneld en in het duister waren opgelost, nam ik mijn geweer en rugzak, waarin pa tronen en fotomateriaal. Ik klom in de dikke boom hierbij gebruik makend van de inkepingen. Op de dikke tak beland ging ik uitgebreid gemakkelijk zitten. Toen zocht ik met de lamp de omgeving af naar mijn jachtmaten. Een ervan, de gids, had zich in een wijd vertakte boom genesteld, maar een ander had in zijn haast zich veilig te stellen een boom met dorens opge zocht. Hij was niet in een jubelstem ming; zijn van pijn vertrokken gezicht was niet hetzelfde als toen hij mij uit lachte bij het maken van de inkepin gen; de anderen waren voor mij on zichtbaar. De kudde kwam onder luid getrompet ter naderbij, gebries, gesnuif en het breken van takken. Zij trok zich van het kampvuur niets aan. Een boosaar dige olifant kwam naar de tent toe, trok die omver en begon alles wat er stond in de grond te stampen. Ik moest dit allemaal met lede ogen aanzien en kon slechts spijtig mompelen: "Hij denkt zeker dat het niets kost". De rest van de kudde plaste en plonste dat het een lieve lust was. Met mijn koplamp belichtte ik het tafereel. De olifanten beantwoordden dit gebaar met een luid briesen om dan uit de lichtbundel te verdwijnen. Uit het duister kwam ineens een bul te voorschijn met enorme stoottan- den. Met wijd uitstaande oren en op geheven slurf begon hij al briesend op de grond te stampen. Ik bleef het licht op hem richten, waarop hij onder luid getrompet op de boom waarin ik zat toe liep. Met zijn grote kop bonsde hij enige malen tegen de dikke stam, doch merkend dat deze bleef staan, maakte hij rechts omkeert om met luid misbaar in het donker te verdwijnen. (lees verder volgende pagina, 3e kolom) 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 20