CIV)
^EDe 0oótl\oek
PANTJOER
In oorlogstijd (1942) hebben wij acht
maanden doorgebracht op de koffie-
rubber-onderneming "Pantjoer-Ang-
krèk", d.w.z. op de afdeling Tanah
Merah, in de pondok van een employé,
die bij het uitbreken van de vijande
lijkheden in de Pacific in militaire
dienst werd opgeroepen en uiteindelijk
in krijgsgevangenschap was geraakt.
De periode, welke ik nu ga beschrij
ven, speelde zich dus af in benarde
tijden, welke soms ook hun lichtzijden
hadden. Om bepaalde redenen moes
ten wij in 1942 Pradjekan verlaten en
de vraag was waarheen.
Ik was toen net veertien jaar maar qua
uiterlijk en lichaamslengte leek ik wel
zeventien.
Toentertijd bestond voor werkloze Eu
ropeanen de dreiging ieder moment
opgepakt te worden en op transport
te worden gesteld naar de arbeidsko-
lonie "Kesilir". Dat gevaar was wat
mij betrof ook niet denkbeeldig (de
Japanners weigerden eenvoudig te ge
loven, dat ik pas veertien was) en het
was dus wel erg belangrijk, dat wij
ergens heen gingen, waar de Japan
ners niet of bijna niet kwamen.
Gelukkig kenden mijn ouders de ad
ministrateur van "Pantjoer-Angkrèk",
de heer Gümoes, Deen van geboorte.
Deze stelde ons in de gelegenheid
voorlopig de reedsgenoemde pondok
op Tanah-Merah te betrekken. Gedu
rende die acht maanden hebben wij
inderdaad weinig Japanners gezien,
hoewel ik steeds op mijn hoede bleef
en bij hét minste onraad onmiddellijk
in de rimboe verdween. Was het ge
vaar geweken, dan kwam onze huis
jongen Esoe mij zoeken. Ik hoor nog
de stem van deze brave borst door de
bossen schallen: "Njóóó Njóó I
Toch heb ik er ook met volle teugen
genoten van God's vrije natuur, hoe
wel ik in het allereerste begin enige
moeite had met te wennen aan het
veel stillere Pantjoer.
Onze vaste gewoonte was het om 's
ochtends heel vroeg op te staan en
onder het genot van een kopje koffie
de zon te zien opgaan, die zijn oranje
licht liet spelen over de ontwakende
jungle. Het was een genot de prille
ochtendlucht op te snuiven, welke de
geuren van de wildernis in zich droeg.
Daarna baden en daarbij liet ik het
ijskoude water (brrr!) van de pantjoe-
ran over me heen stromen. Heerlijk
opgefrist verschenen we dan allemaal
aan het ontbijt.
Na het ontbijt trok ik de rimboe in,
op zoek naar mooie vergezichten. Eén
plekje was mijn favoriet, want van
daaruit kon ik ergens in de diepte de
wazige contouren van Pradjekan on
derscheiden. Daar trok mijn hart
Jammer dat we bijbehorende foto's vaak niet tot onze beschikking hebben bij het plaatsen
van een bepaald artikel, zoals het geval was met bovenstaande foto, die goed van pas
was gekomen bij het stuk over de S.O. Pradjekan in TT no. 18. Maar voor een leuk
plaatje is het nooit te laat! De foto werd ons toegezonden door Mej. C. A. Platte en
is in 1912 genomen op de suikerfabriek "Willem I!" te Modjosarie, tijdens de selamatan
op het maalfeest. Links met de linkerhand in de zij, het nichtje van de inzendster, thans
Mevr. J. A. Noske-Meyer, naast haar broertje.
steeds heen. Achteraf bezien, heb ik
toen misschien toch voorvoeld, dat ik
er nooit meer zou terugkeren.
Tegen tienen in de ochtend was het
al flink heet en dan diende zich op
zo'n wandeltocht de dorst aan. Geen
nood, want voor IV2 cent liet je dan
een klapper plukken. Met een golok
werd er dan een gat in gehakt, waar
na je je de heerlijk koele klappermelk
goed liet smaken. Het vruchtvlees van
de klapper was een ook niet te ver
smaden lekkernij.
Om twaalf uur in de middag diende ik
wel thuis te zijn voor de rijsttafel;
Daarna was het regel, dat er een
uurtje werd geslapen, maar daar ont
trok ik me zoveel mogelijk aan, want
dat vond ik zonde van de tijd. Ik ging
er dan weer op uit, de rimboe in.
Naarmate de middag vorderde, wer
den bijvoorbeeld de omtrekken van de
kartelvormige Gunung Ringgit wazig
in het late zonlicht.
Tegen theetijd was ik weer thuis. Ik
nam dan weer een bad onder de pan-
tjoeran en na het avondeten wijdde ik
me aan mijn liefhebberijen, zoals le
zen en tekenen. Tekenen en schilde
ren is nu nog mijn liefhebberij en in
de loop der jaren is er ook nog model
bouw bij gekomen. Nooit last gehad
van verveling, dus.
Het vallen van de avond was weer een
belevenis op zichzelf, alleen al van
wege de schitterende zonsondergang.
Zodra de zon achter de kim was ver
dwenen, viel de avond snel. Dan was
het lied der cycaden goed hoorbaar:
'Oewèr! Oewèr! Oewèr!"
Als het volle maan was, dan kwam
deze vuurrood achter de Gunung Ra-
ung tevoorschijn. Dit rode licht ver
vaagde dan al gauw. Dan liet de maan
zijn zilverwitte licht over de bossen
spelen. Dit maanlicht is in de tropen
zó helder, dat men er bijna een boek
bij kan lezen.
De jungle-geluiden bij avond kan ik
me nog goed voor de geest brengen.
Daar is dan vaak het geluid van een
nachtvogel: "Goeak! Goeak! Goeak!
en dan het myriadenkoor der krekels.
Die heb ik in Holland in de heetste
zomer zelfs nooit gehoord. Toen ik in
Arcadia, Californië, woonde, heb ik ze
daar voor het eerst weer 's avonds
gehoord. Ik heb in Californië trouwens
veel plaatsen aangetroffen, die me
deden terugdenken aan de plekjes in
mijn jeugd in mijn tropisch Vaderland.
Als ik bijvoorbeeld vanuit West-Covi-
na over de Hacienda Heights naar La
Habra reed, dan leek voor mij die
route veel op de Arak-Arakweg, maar
dan véél korter.
Die tijd in Pantjoer was betrekkelijk
onbezorgd, de oorlogsomstandigheden
in aanmerking genomen. De tijd, die
daarna kwam, betekende voor ons
kinderen een definitief einde van onze
jeugd. Een schitterende jeugd in een
schitterend land!
En daar ben ik mijn ouders én Indo
nesië mijn leven lang dankbaar voor.
A. POUTSMA
12