Het vergaan van het S.S. "Van der Wijck" De Raad voor de scheepvaart stelde een grondig onderzoek in. door A. J. van der Boon In Tong-Tong van 15 januari schrijft L.A.G. o.a. het volgende: "De oorzaak van de ramp van s.s. Van der Wijck werd door de Raad van de Scheepvaart toege schreven aan het open blijven staan van patrijspoorten, waarvan "een klein manneke" de schuld kreeg en waarmede de zaak afgesloten kon worden, zonder dat de ware koppen vielen." Dit dient te worden rechtgezet, al is het dan ook 40 jaar geleden, dat dit schip op reis van Soerabaja naar Semarang, dicht bij Tandjong Mankalihat, omsloeg en zonk. Deze scheepsramp werd in opdracht van de toenmalige Hoofd-inspecteur van Scheepvaart, door de Raad van de Scheepvaart onderzocht. De uitspraak besloeg circa 80 pagina's eenzijdig bedrukte folio vellen. Be handeling en uitspraak geschiedden uiteraard in het openbaar en trokken, weer uiteraard, veel belangstelling. De Raad voor de Scheepvaart werd ingesteld in 1927, toen ook het gou vernementele toezicht op de zeevaart zijn beslag kreeg. Die Raad bestond uit vijf leden; nl. 1e de voorzitter; ge pensioneerd Schout bij Nacht K.M. tevens Marine adviseur bij het Hoog Militair Gerechtshof; 2e de haven meester der 1ste klasse van Tandjong Priok (Batavia) als lid-secretaris; 3e een gezagvoerder van de Archipel vaart; 4e een gezagvoerder van de Oceaanvaart; 5e een jurist verbonden aan het Departement van Justitie. Vier leden waren dus zeelui dan wel des kundigen en de jurist bepaalde dan of de toegewezen straf, dan wel vrij spraak, al dan niet als juridisch aan vaardbaar kon worden aangemerkt. De samenstelling was volkomen in con cordantie met de reeds jaar en dag bestaande Raad voor de Scheepvaart in Nederland. Alvorens de Raad tot openbare be handeling overging, hadden tevoren verhoren plaatsgevonden, op schrift gesteld en door de ondervraagden ondertekend. Wie als "betrokkene" (beklaagde werd een onaangenaam woord gevonden) moest worden aan gemerkt, en wie als getuigen, werd tevens in Raadkamer vastgesteld. De getuigen werden ter openbare zitting beëedigd; de betrokkene had, wat men wel eens noemt "het recht van liegen". Waren er navigatie-fouten ge maakt, dan werd de gezagvoerder als betrokkene aangewezen, tenzij bleek, dat goede orders, niet of foutief waren uitgevoerd. Inzake het s.s. Van der Wijck ging de gezagvoerder vrij-uit; immers navigatie-fouten waren er niet gemaakt. De ramp was gevolg van foutieve belading, waarvoor de eerste officier verantwoordelijk was. Alzo werd de 1ste off. als betrokkene aangewezen en de gezagvoerder als getuige opgeroepen. Die 1ste officier was dus dat "kleine menneke" van L.A.G. Openbare Raadszittingen wer den in de regel niet te voren bekend gemaakt, in dit geval werd de open bare zitting in de dagbladen geannon ceerd. Als getuigen werden verder opgeroe pen: de hoofdmachinist; de machinist van de wacht tijdens en na het vertrek uit Soerabaja; de officier van de brug- wacht; de gezagvoerder en enkele salon-passagiers. De Raad werd als adviseur voor Stabiliteitszaken bijge staan door een Scheepsbouwkundig Ingenieur van het Marine Etablisse ment te Soerabaja en voor machine aangelegenheden door een technisch Inspecteur van Scheepvaart, te voren officier-machines bij de Kon. Marine. De betrokkene had als verdediger de Scheepsbouwkundig Ingenieur van de K.P.M. aangezocht en bereid be vonden. Het s.s. Van der Wijck bevoer de sneldienst tussen Makassar en Palem- bang, met als aanloophavens Soera baja, Semarang en Tg. Priok v.v. Een enkele keer werd Boeleleng (Bali) aan gelopen voor inname van vee. Ook ditmaal was zulks het geval geweest. Het vee was in een der tussendekken gestald* en voor luchtverversing had men een koelzeil opgehangen en een patrijspoort opengezet. Of de andere dekofficieren hiervan wisten, werd betwijfeld, doch de ge zagvoerder moet dat wèl hebben ge weten. Iedere K.P.M.-er - hoog of laag in rang, wist dat de Van der Wijck zeer rank was en snel slagzij maakte. In de loop der jaren was er veel ver bouwd en dat was de stabiliteit niet ten goede gekomen. Telkenmale moest ballastwater van S.B. naar BB. en omgekeerd worden overgepompt. Maar het was toch wel zo, dat op een paar graden slagzij niet streng be hoefde te worden gelet. Als deelnemer in de sneldienst voer het schip op tijd. Vertraging in de vastgestelde vertrekuren kwam spora disch voor; men liet liever lading ach ter. Maar ditmaal was er veel lading, die mee moest, zodat het normale ver trekuur niet gehandhaafd kon worden en het al duister was, voordat kon wor den ontmeerd. De gezagvoerder was op normale tijd aan boord gekomen en had zich uitsluitend met de reeds aan boord aanwezige klasse-passagiers bezig gehouden. Immers, het lossen en laden behoorden tot de uitsluitende bevoegdheden van de 1ste officier met de aanwezige stuurlieden. Tevoren had men al moeilijkheden ge had met het bepalen van de diepgang van het schip (bij vertrek uit Soera baja). Niemand had zich om die diep gang bekommerd en de gezagvoerder had er ook geen navraag naar gedaan. De diepgang bij vertrek behoort in het scheepsjournaal te worden aan getekend. Men vermoedde wel, dat het schip dieper lag dan gewoonlijk, maar hoè diep wist niemand. Zelfs de loods, die nog bij daglicht aan boord was gekomen, had vergeten naar de diepgang te kijken. De be trokken loods verzaakte dus zijn plicht, want hij had de plicht zich persoonlijk van de diepgang der te beloodsen schepen te vergewissen. Het waarom dient hier niet terzake. Maar na veel gereken werd dan eindelijk tussen partijen overeen gekomen, hoe groot de diepgang bij vertrek moest zijn ge weest. Getuige gezagvoerder werd enige vra gen gesteld, welke vlot werden be antwoord, doch hij kreeg te horen, dat hij een jonge, onervaren 4e officier niet de z.g. Eerste wacht (tussen 8u. nam. en middern.) had mogen toever trouwen, zonder deugdelijke controle zijnerzijds. Immers, nadat de loods van boord was gegaan, had de gezag voerder zich ter ruste begeven. De andere officieren waren na een zware en langdurige dagtaak, aanstonds ter kooi gegaan. Tijdens het verhoor van de 4e off. bleek dat hij langdurig mor se seinen had gewisseld met een meelopend schip. Op zichzelf was hem dit wel te vergeven; immers dit was een goede gelegenheid om zich in het seinen te bekwamen; inzonder heid in het opnemen van deze licht flitsen is praktijk - welke bij de K.P.M. zelden voorkwam - noodzakelijk. Door alle aandacht aan die seinerij te be steden, had hij een geleidelijke toe name van de slagzij niet opgemerkt. Eerst toen de seinerij ten einde was, merkte hij de slagzij, waarschuwde de gezagvoerderdoch het was toen net te laat en kort daarna kap seisde het schip. Mede als getuige was een dame op geroepen, die als passagier de reis naar Semarang meemaakte. Aan haar werd o.a. gevraagd, of zij, bij het aan boord komen, de helling van het schip had opgemerkt en of die helling haar moeilijkheden bij het lopen had ver oorzaakt. Bij het lopen had ze dat wel gemerkt, doch het had geen moeilijk heden opgeleverd. Mede had ze de helling waargenomen aan het hutgor dijn. 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 16