Na de Japanse capitulatie [slot] IK en BENTIET Gezinshereniging was soms een moeilijke zaak In die eerste maanden na de Japanse capitulatie werd in het bestuursressort Singkep het wettige Nederlandse gezag her-bevestigd en met hulp van het het K.N.I.L.-peloton ook een radio-telegrafist met wat eenvoudige apparatuur aan voldoende bruikbare motorboten om ook andere eilanden te bezoeken maar met wat improvisatie lukte dat toch redelijk. Een goed ding was echter dat met het K.N.I.L.-peloton ook een radio-telegrafist met wat eenvoudige apparatuur was meegekomen, zodat contact opgenomen kon worden met het tijdelijke Resi dentiekantoor in Singapore. Ook daar begonnen de diverse diensten en instan ties - zij het provisorisch in den beginne - te draaien. Zo omstreeks november 1945 kwam het eerste contact met mijn vrouw en familie op Java tot stand met blijde en droevige berichten. Het allerbelang rijkste was dat mijn vrouw het vrou wenkamp Lampersari in Semarang had overleefd en gebólöst was naar haar familie in Bandoeng. Nu moest ook zo snel mogelijk gezinshereniging plaats vinden. Via de radio meldde ik het goede nieuws en mijn wensen aan mijn nieuwe Chef, de Commissaris van Politie 1ste klasse Piet van der Poel, die kort daarna op inspectie in Dabo kwam. Hij beloofde mij alle mo gelijke moeite te doen, waarvoor niet alleen Rapwi in Singapore benaderd moest worden, maar bovendien een plaatsvervangend Detachementscom mandant voor Dabo/Singkep gevon den moest worden. Mijn opvolger, de l.v.P. Otto Kerger, arriveerde begin december en toen begonnen zenuw slopende activiteiten om die gezins hereniging voor elkaar te krijgen. Eindelijk, medio december kwam er een radiobericht dat mijn vrouw om streeks Kerstmis 1945 in Singapore zou arriveren. Intussen had ik mijn commando aan Kerger overgegeven; ik pakte dus mijn schamele boeltje bij elkaar en via de H.P.B. van de Griend organiseerde ik een motorboot naar Singapore. Van die ongeveer 10 uur durende boottocht herinner ik mij niet veel meer; ik was met mijn gedachten veel te veel bij mijn vrouw met wie ik weliswaar bijna vier jaar getrouwd was, waarvan echter maar twee maan den daadwerkelijk (wij trouwden in januari 1942). Na aankomst in Singapore werd ik weer in het Rapwi-gebouw onderge bracht en toen maar wachten: elke dag een paar keer naar het Residen tie-kantoor, tevens Postkantoor voor Riouw, om te kijken of er intussen bericht was gekomen over de aan komst van mijn vrouw. Maar alles ver geefs, met Kerstmis was zij er nog niet. Ik was op van de zenuwen, niets te doen in Singapore en hetzelfde gold voor mijn vrouw in Bandoeng en Batavia, zoals later bleek. Zo verlie pen dagen en dagen achtereen; met de jaarwisseling 1945-1946 was ze er nog niet! Om je rot te ergeren! Op Nieuwjaarsdag 1946 zat ik mis troostig aan het ontbijt in het Rapwi- gebouw. Onverwacht stond de heer Veling, wnd. Resident Riouw bij mij aan tafel en vroeg zeer belangstellend of mijn vrouw al aangekomen was. Nou, dat kon hij zo wel zien: mijn vrouw zat niet bij mij aan tafel en mijn gezicht stond op donderen. Veling aarzelde niet lang, zei me op te staan en met hem mee te gaan. En daar liepen wij, de lange Veling met zijn pet met veel goud er op en ik in mijn groene Engelse uniform met pe- lopor petje. Wij stapten een kantoor binnen waar kennelijk de transporten naar diverse oorden werden georga niseerd. Het stond er stampvol met ex-gevangenen uit de Jappenkampen die voor gezinshereniging naar Java, Sumatra, Bangkok of nog ergens an ders naar toe wilden. Het was een ge drang en gejoel - echt riboet - van jewelste. Maar met zijn pet met veel goud er op drong Veling zich door de menigte heen en met alle autoriteit waarover een goed Bestuursambtenaar dient te beschikken, wist hij gedaan te krijgen dat aan mij voorrang gegeven zou worden voor een vlucht naar Ba tavia. De volgende morgen heel vroeg Prijs f 13,50 f 1,70 porto moest ik al op het vliegveld aanwezig zijn om de eerste de beste vrije plaats in een vliegtuig voor Batavia in te nemen. Nou, een nog mooiere rege ling was niet denkbaar. Zoals afgesproken stond ik dus de volgende morgen om 7 uur al op het vliegveld van Singapore - hetzelfde waaraan ik als krijgsgevangene had "gewerkt" (zo min mogelijk gewerkt geeft een juister beeld). Maar juist het vliegtuig voor Batavia had motor- pech en die dag zou er geen meer met die bestemming vertrekken. Ik moest de volgende morgen eerst maar eens informeren op het Residentiekantoor of de motor al gerepareerd was. Mis troostig keerde ik weer met een taxi terug naar de stad; ik had er zwaar de pest in. Wat ik die dag gedaan heb, weet ik niet meer. De volgende dag, het zal de 3e januari geweest zijn, vroeg ik vol hoop op het Residentie kantoor of ik nu kon vertrekken. Men informeerde voor mij, maar de motor draaide nog niet: misschien morgen als een bepaald onderdeel uit Batavia was aangekomen! En zo ging dat een paar dagen achter elkaar door. Ik wanhoopte hoe langer hoe meer; zelfs de mededeling dat men voor mijn ge zinshereniging een onderdak in een Engels huis had weten te organiseren kon me niet opvrolijken. Alles goed en wel, een huis had ik nu wel, maar wèèaaèr was mijn vrouw?!?! Op 6 januari meldde ik mij weer op het Residentiekantoor, ving uiteraard weer "ikan Leleh", en vroeg of ze dan alsjeblieft iets voor mij te doen had den om de dag maar door te komen. Ja, ik kon helpen met het sorteren van de post, want de knaap die dat nor maliter deed was juist ziek geworden. (Ik meen dat die waarnemend "post- sorteerder" Kistemaker heette). Zon der veel enthousiasme ging ik aan de slag: die brief voor Karimoen en die kaart voor Tandjong Pinang enz. enz. Wat kon mij dat eigenlijk ook allemaal schelen? Bovendien werd ik nog las tig gevallen met een (serieuze) op merking van een A.R. t.b. dat de "switches" uit een paar door ons ge huurde huizen - o.a. ook uit "mijn ei gen" huis - "gepinched" waren (ja, we zaten in Singapore en dus moes ten wij onze buitenlandse talenkennis toch "showen") en dat ik daar als politieman wat aan moest doen. Mijn reactie op iets dergelijks onbelang rijks zal vermoedelijk wel geweest zijn "Ach, man barst toch een beetje, ik heb wel andere zorgen aan mijn kop", of iets dergelijks. In ieder geval bestond op dat moment de hiërarchie óf helemaal niet óf maar een heel klein beetje. Want juist op dat moment kreeg ik een vieze, beduimelde en veloppe in mijn hand, aldus geadres seerd: "Tuan Ring Rose, Dabo/Sing kep". Dat moest ik dus wel zelf zijn en dus opende ik de enveloppe. Wie schetst mijn verbazing: het was een telegram van mijn vrouw uit Batavia met de mededeling dat zij op 6 januari om 12.00 uur in Singapore zou arri- 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 20